In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen een grootmoeder (de oma) en haar kleinkind ([de minderjarige]). De oma heeft in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling, nadat de rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024 een beschikking had gegeven waarin de omgangsregeling was vastgesteld. De moeder van [de minderjarige] is de verweerster in deze zaak. De vader van [de minderjarige] heeft geen gezag meer over het kind, en zijn omgang is eerder ontzegd. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2024 was de oma niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. FJ. Soriano. De moeder was wel aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank had bepaald dat de oma en [de minderjarige] één keer per vier weken op zondag van 14.00 tot 16.00 uur omgang hebben, maar de oma verzoekt om een uitgebreidere regeling waarbij de omgang bij haar thuis plaatsvindt. Het hof heeft vastgesteld dat de oma recht heeft op omgang, maar dat de wijze waarop dit recht ingevuld moet worden, ter discussie staat. De moeder heeft zorgen geuit over de aanwezigheid van de vader tijdens de omgang, wat het hof begrijpt. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, maar dat er stappen gezet moeten worden om het vertrouwen tussen de moeder en de oma te vergroten, zodat de omgang op een veilige manier kan plaatsvinden. Het hof beveelt aan om samen met het Wijkteam een plan te maken voor de omgangsregeling.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de grieven van de oma zijn afgewezen.