In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak, een vrijstaande villa, door de heffingsambtenaar van de gemeente Laren. De heffingsambtenaar had de waarde per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 1.813.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 24 september 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de waarde van de woning, die nu op € 1.639.000 is vastgesteld. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 3.628,26. Daarnaast moet de heffingsambtenaar de betaalde griffierechten vergoeden. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.