ECLI:NL:GHARL:2024:6430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
23/2327
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in belastingzaak betreffende onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 2 januari 2023. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtsgeldige machtiging. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar handhaafde de beschikking en de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging. Het Hof heeft vastgesteld dat er geen rechtsgeldige indiening van het hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen de gestelde termijn van zes weken. De griffier van de Rechtbank had op 4 juli 2023 een brief gestuurd naar het Hof, maar deze bevatte geen geldig hogerberoepschrift. Pas op 29 december 2023 werd een document met de datum van 10 februari 2023 ingediend, maar dit was te laat. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Daarom is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2327
uitspraakdatum: 15 oktober 2024
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[plaats1](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 2 januari 2023, nummer UTR 22/210, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vijfheerenlanden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats1] per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 401.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij is verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels (hierna: Bartels) als de gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar is met schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 2 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtsgeldige machtiging. Een afschrift van deze uitspraak is op 2 januari 2023 aan partijen verstuurd. In de rechtsmiddelverwijzing onder de uitspraak is vermeld dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof.
2.2.
Bij brief van 4 juli 2023 heeft de griffier van de Rechtbank de griffier van het Hof bericht dat Bartels in de onderhavige zaak een hogerberoepschrift aan de Rechtbank heeft toegezonden. Het geschrift dat daarbij is gevoegd betreft evenwel niet een hogerberoepschrift maar het beroepschrift van Bartels van 14 januari 2022 dat door hem in de procedure bij de Rechtbank was ingediend.
2.3.
Bij brief van 27 juli 2023 heeft de griffier van het Hof Bartels de ontvangst van het op 6 juli 2023 ingekomen hoger beroep van 4 juli 2023 bevestigd.
2.4.
Bij brief van 30 november 2023 heeft de griffier van het Hof Bartels vervolgens het volgende geschreven:
‘Op 2 januari 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met nummer
UTR 22/210. Op 4 juli 2023 heeft de rechtbank een brief naar het Hof verzonden. Daarin is te lezen
“Bartels heeft ons een hoger beroepschrift toegezonden. Hierbij zend ik dit hogerberoepschrift aan u door. (…)”
De zaak is bij het Hof ingeschreven onder nummer BK-ARN 23/2327. Nadere bestudering leidt tot de conclusie dat de bijlage bij de brief van 4 juli 2023 het beroepschrift van 17 januari 2022 betreft, dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente
Vijfheerenlanden. Er is nimmer een hoger beroep ingediend.
De zaak met nummer BK-ARN 23/2327 is daarom ten onrechte ingeschreven, en zal worden
uitgeschreven. Indien u het hiermee niet eens bent dan dient u dit
vóór 20 december 2023kenbaar te maken.’
2.5.
Bartels heeft bij brief van 6 december 2023 daarop gereageerd. Volgens Bartels is er wel tijdig hoger beroep ingesteld in deze zaak.
2.6.
Naar aanleiding van deze brief heeft de griffier van het Hof Bartels het volgende geschreven:
‘Op 30 november 2023 heb ik u via een bericht laten weten dat het hof tegen de uitspraak van
rechtbank Midden-Nederland van 2 januari 2023 met nummer UTR 22/210 nimmer een hoger
beroep heeft ontvangen en dat bovengenoemde zaak zal worden uitgeschreven.
Per brief van 6 december 2023 heeft u laten weten dat er, volgens u, wel degelijk tijdig een hoger
beroep is ingesteld.
Het hof stelt u hierbij in de gelegenheid om uiterlijk op
16 januari 2024een afschrift van het
betreffende hogerberoepschrift in te dienen met daarbij de eventuele bewijsstukken van de tijdige
indiening.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden
verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.’
2.7.
Bartels heeft bij brief van 29 december 2023 daarop gereageerd. Daarin schrijft hij onder meer:
‘ Inzake uw dossier(s) met het(de) nummer(s) 23/2327 {cv.c.a./e.v. } zend ik u hierdoor in ieder geval tijdig OPNIEUW [lees in voorkomend geval: nogmaals c.q. per omgaande] een kopie van het reeds op 10 februari jl. toegezonden appelschrift.’
Bij deze brief is een brief gevoegd waarin is vermeld: ‘Betreft: Hoger Beroep alsmede eerste deel van de inhoudelijke gronden d.d. 10 februari 2023 (…)’. Bewijsstukken van een tijdige indiening bij het Hof zijn door Bartels niet overgelegd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
In deze zaak verstreek de hogerberoepstermijn van zes weken op 13 februari 2023. Binnen deze termijn is in deze zaak volgens de administraties van het Hof en de Rechtbank geen hoger beroep door Bartels ingediend. Eerst op 4 juli 2023, derhalve ruim na het verstrijken van de hogerberoepstermijn, heeft de griffier van de Rechtbank gewag gemaakt van een hoger beroep in deze zaak. Het geschrift dat door de griffier van de Rechtbank naar het Hof is gestuurd, is evenwel geen hogerberoepschrift maar het bij de Rechtbank ingediende beroepschrift d.d. 14 januari 2022.
3.2.
Pas bij brief van 29 december 2023 heeft Bartels het Hof gewezen op een op 10 februari 2023 gedagtekend hogerberoepschrift en daarvan een afschrift aan het Hof overgelegd. Hoewel de griffier van het Hof daarnaar heeft gevraagd, heeft Bartels geen bewijsstukken verstrekt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat hij het betreffende hogerberoepschrift vóór 13 februari 2023 bij het Hof (of eventueel bij de Rechtbank) heeft ingediend. Desgevraagd heeft Bartels ook ter zitting die bewijsstukken niet verstrekt.
3.3
Dit betekent dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat Bartels niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 13 februari 2023 hoger beroep tegen de onderhavige uitspraak van de Rechtbank heeft ingesteld.
3.4
Het hogerberoepschrift dat de dagtekening 10 februari 2023 draagt is eerst op 29 december 2023 bij het Hof ingekomen. Dat is zeer ruim na het verstrijken van de hogerberoepstermijn in deze zaak. Omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende met het te laat indienen van het hoger beroep niettemin niet in verzuim is, zijn niet gesteld, laat staan aannemelijk geworden. Dit geldt evenzeer indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat op 4 juli 2023 een hogerberoepschrift bij de Rechtbank is ingediend. Ook voor die te late indiening zijn geen ‘verschoonbare’ redenen aannemelijk geworden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande moet het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk worden verklaard wegens overschrijding van de hogerberoepstermijn van zes weken.

4.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
De griffier, De voorzitter,
J.W.J. de Kort R. den Ouden
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.