In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal. Verzoeker had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat was afgewezen. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard en het verzoek om schadevergoeding ondergebracht onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat hij schade had geleden door houtrookoverlast van de buren, die de waarde van zijn woning had aangetast. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er sprake was van een verborgen gebrek en had de WOZ-waarde verlaagd. Verzoeker verzocht het college om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar het Gerechtshof.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de schade die verzoeker had geleden, omdat er geen causaal verband was tussen de WOZ-beschikking en de door verzoeker geleden schade. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet nalatig was geweest en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard. Het Hof wees ook de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.