In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 458.000 per waardepeildatum 1 januari 2020 en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar de Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 10 september 2024 is het geschil besproken, waarbij de late indiening van het verweerschrift door de heffingsambtenaar aan de orde kwam. Belanghebbende stelde dat de Rechtbank het verweerschrift buiten beschouwing had moeten laten, omdat het niet tijdig was ingediend volgens artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof oordeelde echter dat de late indiening op zichzelf niet leidde tot weigering van het verweerschrift. Het Hof benadrukte dat de goede procesorde in deze zaak niet in het geding was, gezien de aard van de zaak en de omstandigheden waaronder het verweerschrift was ingediend.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.