ECLI:NL:GHARL:2024:639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.327.105
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en vermogensrechtelijke afwikkeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en de vermogensrechtelijke afwikkeling na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn ouders van drie minderjarige kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn en had een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om het weekend bij de man verbleven. De man verzocht het hof om een co-ouderschapsregeling, maar het hof oordeelde dat de huidige regeling, die onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) staat, moet blijven bestaan totdat er meer duidelijkheid is over de opvoedvaardigheden van beide ouders en de situatie van de kinderen. Het hof benadrukte het belang van de GI in de zorgregeling en dat de bestaande regeling voorlopig moet blijven gelden.

Daarnaast heeft het hof de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld. Partijen kwamen tijdens de mondelinge behandeling tot overeenstemming over de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de bijbehorende hypotheekschuld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling en heeft de afspraken die partijen hebben gemaakt in een vaststellingsovereenkomst bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.105
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 530907 en 542021)
beschikking van 25 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Lieberwerth te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Spieker te Heemstede.
Als overige belanghebbende (uitsluitend wat betreft de zorgregeling) is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 mei 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Lieberwerth van 14 augustus 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Lieberwerth van 22 december 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Spieker van 2 januari 2024 met producties.
2.2
De hierna nader te noemen dochter [de minderjarige1] heeft haar mening over de zorgregeling schriftelijk aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en kantoorgenoot mr. S.A.S. Matheij;
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • twee vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 gehuwd in [plaats1] .
3.2
Op 1 oktober 2008 hebben partijen ten overstaan van de notaris huwelijkse voorwaarden laten opmaken, daarin hebben zij iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en zijn zij onder meer een verrekenbeding overeengekomen.
3.3
Partijen zijn de ouders van de navolgende minderjarige kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [plaats2] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 in [plaats3] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016 in [plaats3] .
3.4
De vrouw heeft op 17 november 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. In de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
Bij beschikking van 27 oktober 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 27 oktober 2023. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de laatste keer tot 27 oktober 2024.
3.6
In de bestreden beschikking is, voor zover in het hoger beroep nog van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is, is de wijze van verdeling van de woning aan de [adres] [woonplaats1] (verder ook: de voormalige echtelijke woning) en de inboedel gelast en zijn de vergoedingsrechten tussen partijen bepaald.
3.7
Bij beschikking van dit hof van 29 augustus 2023 is het verzoek van de vrouw tot schorsing van de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissingen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de goederen die in gemeenschappelijk eigendom door partijen zijn verkregen, afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil tussen partijen zijn de zorgregeling tussen de man en de kinderen en de vermogensrechtelijke afwikkeling.
zorgregeling
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking als zorgregeling tussen de man en de kinderen bepaald dat de kinderen om het weekend, afwisselend het ene weekend tot zondag en het andere weekend tot maandag naar school, alsmede iedere dinsdag uit school tot 19.30 uur bij de man verblijven en dat er daarnaast iedere donderdag en om de week op zaterdag een belmoment zal zijn om 19.00 tussen de man en de kinderen.
vermogensrechtelijke afwikkeling
Verder heeft de rechtbank in de bestreden beschikking in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de goederen die in gemeenschappelijk eigendom zijn verkregen het navolgende bepaald:
1. gelast de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen bestaande uit de voormalige echtelijke woning met daarop rustende hypothecaire geldlening bij [de bank] als volgt:
a. a) stelt de vrouw in de gelegenheid te onderzoeken of zij financieel in staat is de woning over te nemen onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
b) voor het bepalen van de waarde van de woning waartegen de vrouw de woning kan overnemen, dient de woning te worden getaxeerd per taxatiedatum;
c) voor de taxatie van de woning dient de man binnen één week na de datum van de zitting drie NVM-makelaars aan te wijzen en de vrouw dient daaruit vervolgens binnen één week een makelaar te kiezen die de taxatie zal verrichten. Partijen zullen de vast te stellen taxatiewaarde volgen en de taxatiekosten moeten bij helfte worden gedragen. Na het uitbrengen van het taxatierapport, krijgt de vrouw een termijn van drie maanden om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen en de man kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
d) indien binnen de termijn van drie maanden blijkt dat de vrouw in staat is de woning over te nemen en de man kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, dient de woning aan vrouw te worden geleverd. De kosten van de notaris moeten partijen bij helfte dragen. Partijen moeten de over- dan wel onderwaarde van de woning (taxatiewaarde min de hypotheek) bij helfte delen dan wel dragen;
e) indien binnen de termijn van drie maanden niet duidelijk wordt of de vrouw in staat is de woning over te nemen of blijkt dat zij de woning niet kan overnemen, dient de woning te worden verkocht aan een derde. Partijen dienen dan dezelfde makelaar genoemd onder sub c in te schakelen om de verkoop te begeleiden. Partijen dienen die makelaar te volgen in zijn advies. Zij zullen de makelaar vragen een vraagprijs en uiterste verkoopprijs vast te stellen;
f) zodra de woning is verkocht, moeten met de verkoopopbrengst van de woning de verkoopkosten worden voldaan en moet de hypothecaire geldlening worden afgelost. De onder- of overwaarde wordt door partijen bij helfte gedragen dan wel gedeeld, waarbij het voorschot op de verdeling van € 3.000,- dat de man heeft ontvangen moet worden verrekend;
2. gelast de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen bestaande uit de inboedel als volgt: bepaalt dat de inboedel tussen partijen wordt verdeeld zoals vermeld op de inboedellijst die aan deze beschikking is gehecht;
3. bepaalt dat de vrouw in totaal een vergoedingsrecht toekomt jegens de man van
€ 21.977,63;
4. bepaalt dat de vrouw een vergoedingsrecht toekomt jegens de man van € 450,91 per maand vanaf februari 2023 voor iedere maand dat de vrouw het bankspaardeel van de man blijft voldoen, totdat de woning wordt overgedragen;
5. bepaalt dat de man in totaal een vergoedingsrecht toekomt jegens de vrouw van € 8.500,-.
De hiervoor genoemde beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard door de rechtbank.
4.2
De vrouw komt met vijftien grieven (grief 1 tot en met 17, maar grief 5 en 10 ontbreken) in hoger beroep tegen de beslissingen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de goederen die door partijen in gemeenschappelijk eigendom zijn verkregen.
De vrouw verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat er geen verrekening plaats zal vinden tussen partijen, alsmede ten aanzien van de aan haar gestelde termijnen en voorwaarden ter zake de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan haar en ten aanzien van de beslissingen ter zake van de vergoedingsrechten en, opnieuw beschikkende:
  • te bepalen dat de verdeling van de gemeenschappelijke roerende zaken heeft plaatsgevonden en de afgifte van de persoonlijke spullen van de man heeft plaatsgevonden door te bepalen dat ieder van partijen onder zich houdt hetgeen deze onder zicht heeft;
  • te bepalen dat de vrouw een verrekenvordering heeft op de man van € 77.903,54;
  • te bepalen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft van € 68.361,22 op de man;
  • de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning opnieuw te gelasten overeenkomstig de door de rechtbank in de bestreden beschikking onder 4.6 weergegeven wijze met dien verstande dat de voormalige echtelijke woning aan de vrouw wordt toegedeeld voor een bedrag van € 675.000,-, dan wel een bedrag dat het hof juist acht, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de voormalige echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening, en de verplichting van de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 166.527,60, zijnde de helft van de overwaarde waarop verminderd de verrekenvordering van de vrouw op de man van € 77.903,54 en de vergoedingsrechten van de vrouw op de man van € 68.361,22, zodat per saldo de vrouw aan de man een bedrag van € 20.262,84 dient te voldoen, dan wel onder de verplichting van betaling van een bedrag dat het hof juist acht;
en de bestreden beschikking voor het overige te bevestigen, al dan niet onder verbetering van gronden.
4.3
De man voert verweer in het principaal hoger beroep en komt op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger. Hij is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling. Ook is het hij niet eens met de bepaling dat de vrouw een vergoedingsrecht op hem heeft omdat zij het bankspaardeel van de hypotheek voor hem voldoet en met de bepalingen over de voormalige echtelijke woning. Verder dient de man nog een zelfstandig verzoek in.
De man verzoekt het hof
in het principaal hoger beroep
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen:
in het incidenteel hoger beroep
de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en voor het overige te bekrachtigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw, waarbij het wisselmoment op zondag 17.00 uur plaatsvindt;
II. te bepalen dat het vergoedingsrecht van de vrouw ten aanzien van de spaarbankgelden wordt afgewezen gelet op de redelijkheid en billijkheid;
III. de man vervangende toestemming te verlenen om de voormalige echtelijke woning te verkopen voor een koopsom te bepalen door het advies van de makelaar;
IV. de man vervangende toestemming te verlenen om de voormalige echtelijke woning te leveren aan een derde en te bepalen dat deze beschikking in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering;
V. subsidiair te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per daag met een maximum van € 50.000,-, althans een bedrag dat het hof juist acht;
VI. de vrouw te veroordelen om op 1 september 2023 de voormalige echtelijke woning te verlaten en te ontruimen en daar niet meer naar terug te keren, onder gelijktijdige afgifte aan de man van alle bij die woning behorende sleutels, met machtiging van de man de nakoming van de veroordeling des nodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
als zelfstandig verzoek
VII. te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw ter hoogte van het bankspaarsaldo van beide partijen op 17 november 2021;
kosten rechtens.
4.4
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof (onder handhaving van haar in het beroepschrift gedane verzoeken) om uitvoerbaar bij voorraad de man in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel hem deze te ontzeggen.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
juridisch kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
standpunt van de man
5.3
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een co-ouderschapsregeling vast te stellen heeft afgewezen. Het uitgangspunt in de wet is een gelijke zorgverdeling. De raad heeft geen zorgen geconstateerd over de opvoedsituatie van de kinderen bij hem. De ondertoezichtstelling is door de GI een jaar lang niet naar behoren uitgevoerd en er zijn geen resultaten behaald. Hulpverlening is gestart en door de vrouw weer beëindigd. De man is blij dat er inmiddels een nieuwe gezinsbeschermer is aangesteld die actief aan de slag is gegaan. De kinderen zijn belast met de problematiek tussen de ouders en hebben last van loyaliteitsproblematiek. Hij verwacht dat bij een gelijke verdeling van de zorg tussen de ouders de rust zal terugkeren en de loyaliteitsproblematiek zal afnemen.
standpunt van de vrouw
5.4
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte co-ouderschapsregeling. Partijen kunnen niet met elkaar communiceren en afstemmen. De vrouw heeft zorgen over de opvoedkundige vaardigheden van de man en ziet dat hij de grenzen van de kinderen soms onvoldoende respecteert. In de rapportage van de GI worden ook risicofactoren genoemd. De kinderen verblijven niet graag bij de man en zeggen dat de man vaak boos is. [de minderjarige1] vraagt bij de man steeds of zij bij een vriendin mag logeren en de man staat dit toe. Het gezin is ontwricht geraakt door de problematiek waarmee de man kampt. De kinderen verblijven tot nu toe alleen in het kader van de basisregeling de man, maar de man brengt geen extra dagen in vakanties met de kinderen door. Volgens de vrouw is de man niet in staat om een co-ouderschapsregeling daadwerkelijk uit te voeren.
informatie van de GI
5.5
De gezinsvoogd heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de situatie voor de kinderen zeer zorgwekkend vindt. Er is vermoedelijk sprake van een groot loyaliteitsconflict bij de kinderen. Het komt voor dat de ouders hun eigen belangen boven die van de kinderen stellen. De opvoedvaardigheden van de ouders zijn verminderd door alle stress die zij de afgelopen jaren hebben ervaren. Het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank heeft voor extra onrust gezorgd.
De GI vindt dat het uitgangspunt gelijkwaardig ouderschap zou moeten zijn en ziet geen zwaarwegende argumenten tegen een co-ouderschapsregeling, maar de gezinsvoogd onderzoekt op dit moment nog de draagkracht van ieder van de ouders om een gelijk deel van de verzorging en opvoeding te realiseren. De GI vindt het te vroeg om hierover al uitspraken te doen. De gezinsvoogd krijgt inmiddels signalen dat de kinderen op school gaan uitvallen, zowel op cognitief gebied als wat betreft gedrag.
De kinderrechter heeft volgens de gezinsvoogd aangegeven dat de GI de huidige zorgregeling moet uitvoeren en verder moet handelen naar bevind van zaken. De GI kan inschatten wat het beste is voor de kinderen.
advies raad
5.6
De vertegenwoordiger van de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld geschrokken te zijn van de informatie over de situatie van de ouders en de kinderen. Zij heeft twijfels of een fiftyfifty-verdeling van de zorg voor de kinderen haalbaar is. De keuze van de kinderrechter om de zorgregeling in handen van de GI te leggen is begrijpelijk. De module parallel ouderschap wordt ingezet en hopelijk heeft dat een positief resultaat.
oordeel hof
5.7
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man tot vaststelling van een co-ouderschapsregeling op dit moment moet worden afgewezen. De huidige regeling wordt op dit moment, overeenkomstig de instructies van de kinderrechter, uitgevoerd en onderzocht door de GI. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen aanleiding geven voor een andere verdeling van de zorgregeling, maar het hof is het met de GI en de raad eens dat een wijziging van de regeling pas aan de orde is als er voldoende zicht bestaat op de situatie waarin de kinderen zich bevinden en de opvoedvaardigenheden en de communicatiepatronen van de ouders. De situatie van de kinderen is zorgwekkend en van beide ouders wordt verwacht dat zij constructief meewerken aan verbetering van de situatie. Het is belangrijk dat de neerwaartse spiraal waarin zij als gezin zijn terechtgekomen wordt omgebogen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat, net als de kinderrechter heeft overwogen, de GI een belangrijke stem krijgt bij de invulling van de zorgregeling. Indien de GI op basis van zijn bevindingen van mening is dat de huidige zorgregeling moet worden aangepast dan kan zij dit met de ouders bespreken, een aanwijzing geven, dan wel zo nodig daartoe een officieel verzoek bij de kinderrechter indienen. Tot die tijd blijft de bestaande regeling gelden. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat een gelijke verdeling van de zorg tot meer rust zal leiden, zoals de man heeft betoogd. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
5.8
Gebleken is dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen over de voormalige echtelijke woning die zij gemeenschappelijk in eigendom hadden. Bij voormeld journaalbericht van 29 december 2023 heeft de man de notariële akte van verdeling van 14 november 2023 overgelegd. Partijen hebben de voormalige echtelijke woning op die datum voor een waarde van € 675.000,- betrokken in de verdeling en toegedeeld aan de vrouw onder overname door haar van de hypotheekschuld en met de bepaling dat zij een bedrag van € 144.182,54 wegens overbedeling aan de man moet voldoen (€ 101.182,54 zal worden voldaan na het ondertekenen van de notariële akte en € 40.000,- zal worden uitbetaald na dit hoger beroep).
5.9
Partijen zijn tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling in onderling overleg tot overeenstemming gekomen en hebben een algehele regeling in der minne getroffen over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De afspraken die partijen hebben gemaakt, zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Partijen verzoeken het hof een beslissing te geven conform de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst en passen hun verzoeken dienovereenkomstig aan. Het hof zal deze door beide partijen op 12 januari 2024 ondertekende vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking hechten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 februari 2023, uitsluitend ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2
beslist conform de door partijen gesloten en als bijlage aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, welke door hen beiden is ondertekend op 12 januari 2024, en bepaalt dat deze overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking;
6.3
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 februari 2023, ten aanzien van de beslissing over de zorgregeling tussen de man en de kinderen;
6.4
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
6.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en M.E.L. Klein, bijgestaan door de griffier, en is op 25 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.