ECLI:NL:GHARL:2024:6331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
21-000622-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak na fatale aanrijding met fiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, waarbij een fietser om het leven kwam na een aanrijding met de vrachtwagen van de verdachte. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting op 30 september 2024 heeft het hof het dossier en de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging bestudeerd. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte te snel achteruit had gereden en onvoldoende zorg had gedragen voor de verkeersveiligheid. De verdediging betoogde echter dat de verdachte alles had gedaan wat van hem verwacht kon worden en dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich voldoende had vergewist van de situatie voordat hij de bijzondere manoeuvre van achteruit rijden uitvoerde. Er waren te veel onduidelijkheden over de omstandigheden van het ongeval, waaronder de snelheid van de fietser en de exacte toedracht van de aanrijding. Het hof heeft daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de zorgplicht van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000622-23
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Almere) van
30 januari 2023 met parketnummer 16-022036-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld zal worden tot een geldboete van
€ 1.000,-, te vervangen door 20 dagen hechtenis. De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.F. van Halderen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft bij vonnis van 30 januari 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 november 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, merk Scania, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam 1] ,
- komende uit de richting van [straatnaam 2] en gaande in de richting van [straatnaam 3] en/of
- die vrachtwagen op die weg tot stilstand heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) direct en/of met een voor die situatie te hoge snelheid een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft uitgevoerd, althans is gaan uitvoeren, door met voornoemd motorvoertuig op die weg achteruit te (gaan) rijden en/of
- zich er voorafgaande aan het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist en/of zich er gedurende het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, is van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer en/of
- in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op die weg (achter hem) rijdende bestuurder van een fiets niet voor heeft laten gaan en/of
- vervolgens tegen de zich recht achter de door hem bestuurde vrachtwagen bevindende fiets, bestuurd door [slachtoffer] , is aan gereden en/of aan gebotst en/of over [slachtoffer] heen is heen gereden en/of ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak [1]
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangevoerd dat uit het rapport verkeersongevallenanalyse (hierna: rapport VOA) blijkt dat verdachte in ongeveer één seconde van vooruit naar achteruit is gereden en dat de versnelling hierbij na drie seconden 1,11ms² betrof. De advocaat-generaal heeft betoogd dat dit ondanks de omschrijving van ‘normaal optrekken’ in het rapport VOA alsnog een behoorlijke snelheid betreft. De advocaat-generaal wijst daarbij op de tabel op pagina 78 van het dossier [2] , waarin een waarde van ‘> 1 m/sec²’ wordt omschreven als ‘krachtig optrekken’. De advocaat-generaal stelt dat verdachte de bijzondere manoeuvre van achteruit rijden te snel heeft uitgevoerd, door krachtig op te trekken na een wisseling van vooruit naar achteruit rijden binnen één seconde. Hiermee heeft de verdachte niet voldaan aan de extra zorgplicht die hij had bij het verrichten van de bijzondere manoeuvre. De verdachte had moeten anticiperen op verschillende aanrijhoeken van het slachtoffer. Voorts heeft de advocaat-generaal enerzijds betoogd dat verdachte onbelemmerd zicht had en anderzijds dat, wanneer verdachte beperkt zicht had, hij in dat geval een extra zorgplicht had ten aanzien van het zicht.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu sprake is van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de openstaande vragen in het dossier met betrekking tot het rijgedrag van het slachtoffer, alsmede de resultaten van het zichtonderzoek en de wijze waarop verdachte constant de weg, zowel voor hem als achter hem, in de gaten heeft gehouden, aan een bewezenverklaring in de weg staan.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Naar geldend recht stelt artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) gedrag strafbaar waardoor gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of waardoor het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het moet daarbij gaan om gevaar voor de veiligheid op de weg, waaronder de reële mogelijkheid van schade voor goed of lijf op de weg dient te worden verstaan. De wetsbepaling is gericht op evidente vormen van gevaar of hinder. Een persoon die zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, moet zichzelf in de gelegenheid stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet. Of in een concreet geval sprake is van gevaar in de zin van artikel 5 WVW 1994 hangt af van de feitelijke waardering van de omstandigheden van het geval. Een enkele overtreding van een verkeersregel uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) zal niet zonder meer het gevaar opleveren zoals bedoeld in artikel 5 WVW 1994. De verkeersvoorschriften uit het RVV 1990 moeten worden gezien als abstracte gevaarzettingsdelicten. Uit de overtreding van die voorschriften kan mogelijk concreet gevaar ontstaan, maar dat is zeker niet altijd het geval.
Het feit dat een aanrijding is ontstaan leidt niet in alle gevallen tot bewezenverklaring van het bestanddeel ‘gevaar’ uit artikel 5 WVW 1994. Een beoordelingscriterium daarbij is of de ander (het slachtoffer) een zodanige handeling heeft verricht dat verdachte daar redelijkerwijs geen rekening mee kon of hoefde te houden.
Op 17 november 2020 heeft een uiterst tragisch ongeval plaatsgevonden tussen de heer [slachtoffer] en de vrachtwagen die werd bestuurd door verdachte. Onderweg naar zijn werk is de heer [slachtoffer] op [straatnaam 1] te [plaats] met zijn fiets in botsing gekomen met de achterzijde van de vrachtwagen, waarna de heer [slachtoffer] onder de vrachtwagen is terechtgekomen. Ten gevolge van dit ongeval is de heer [slachtoffer] overleden.
Terwijl verdachte op voornoemde datum omstreeks 09.40 uur met zijn bedrijfsvrachtwagen op [straatnaam 1] reed, constateerde hij op een gegeven moment dat hij verkeerd was gereden. Naar zijn inschatting was er op de weg die voor hem lag onvoldoende ruimte om te keren met de vrachtwagen, waarop hij besloot om op een plek achter hem, waar hij kort daarvoor voorbij was gereden, te gaan keren. Vaststaat dat verdachte vervolgens met zijn vrachtwagen achteruit is gereden, hetgeen een bijzondere manoeuvre in de zin van artikel 54 RVV 1990 betreft.
Het vertrekpunt in de juridische beoordeling in deze zaak is de overtreding van artikel 54 RVV 1990, te weten het verzuim om voorrang te verlenen bij het verrichten van de bijzondere manoeuvre van achteruit rijden. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord wat verdachte bij het verrichten van deze bijzondere manoeuvre heeft nagelaten, wat redelijkerwijs wél van hem kon worden gevraagd, om het gevaar van de bijzondere manoeuvre weg te nemen.
De tenlastelegging noemt de volgende onderdelen die in de kern zouden hebben geleid tot het veroorzaken van gevaar op de weg:
 (
(vervolgens) direct en/of met een voor die situatie te hoge snelheid een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft uitgevoerd, althans is gaan uitvoeren, door met voornoemd motorvoertuig op die weg achteruit te (gaan) rijden en/of
 (
zich voorafgaande aan het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist en/of zich er gedurende het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, is van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer.
De andere onderdelen van de tenlastelegging onder de gedachtenstreepjes betreffen feitelijke vaststellingen die op zichzelf niet bijdragen aan de beoordeling of een verdachte gevaar en/of hinder op de weg in de zin van artikel 5 WVW 1994 heeft veroorzaakt.
Snelheid achteruit rijden
Het hof is, anders dan het standpunt van de advocaat-generaal, van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval ter plaatse met een te hoge snelheid achteruit is gereden. Voor de duiding van de waarde van 1,11 ms², zoals genoemd onder het kopje ‘Versnelling’ in hoofdstuk 4.6 van het proces-verbaal analyse tachograaf data [3] , sluit het hof aan bij de omschrijving die de rapporteur aan deze versnelling in casu heeft gegeven, te weten ‘normaal optrekken’.
Voorts blijkt uit de analyse van de tachograaf data dat verdachte in ongeveer 8 seconden 11,2 meter naar achter is gereden, toen 2 seconden heeft stilgestaan en vervolgens in ongeveer 10 seconden nog 8,9 meter naar achter is gereden. [4] Dit past bij de verklaring van verdachte dat hij stapvoets heeft gereden. [5] Hoewel er geen getuigen zijn die het moment van de botsing hebben waargenomen, vindt de verklaring van verdachte dat hij stapvoets reed bovendien steun in de verklaring van een getuige die heeft waargenomen dat de vrachtwagen van verdachte een ogenblik voorafgaande aan de botsing stapvoets reed.
De conclusie dat verdachte met een te hoge snelheid de bijzondere manoeuvre van achteruit rijden heeft uitgevoerd, volgt naar het oordeel van het hof niet uit het dossier. Daarom kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezenverklaard.
Vergewissen weg vrij van verkeer
Het hof is eveneens van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte zich voorafgaande aan het achteruit rijden niet, althans onvoldoende, heeft vergewist of zich er gedurende het achteruit rijden niet, althans niet voldoende, is van blijven vergewissen dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer.
Verdachte heeft verklaard dat hij (zo begrijpt het hof) tijdens het vooruit rijden al voorbereidende handelingen had verricht voor het achteruit rijden. Hij was al bezig met zijn omgeving, ook met zijn spiegels en het achteruit kijken. [6] Voorafgaand aan het achteruit rijden heeft hij naar eigen zeggen meermalen in de spiegels en in de achteruitrijcamera van zijn vrachtwagen gekeken. Hij heeft daarbij niets (het hof begrijpt: geen andere verkeersdeelnemers) gezien. [7] Bovendien stonden de geluidssignalen van de vrachtwagen (automatisch) aan bij het achteruit rijden en ging de muziek en dashboardverlichting in de vrachtwagen automatisch uit bij het achteruit rijden om te zorgen voor zo min mogelijk afleidingen. [8] Verbalisanten hebben ter plaatse gezien dat de vrachtwagen bovendien twee gele zwaailampen op de bovenzijde van de cabine aan had staan. [9] Ook tijdens het achteruit rijden heeft verdachte in de spiegels en op de achteruitrijcamera gekeken. Verdachte heeft niet gevoeld, niet gehoord en niet gezien dat hij iets of iemand heeft geraakt. [10]
Hieruit volgt, in combinatie met de minimale snelheid waarmee verdachte reed, dat verdachte zich bewust was van het potentiële gevaar van het achteruit rijden met zijn vrachtwagen en zichzelf in de gelegenheid heeft gesteld vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordeed. Het hof is van oordeel dat verdachte alles heeft gedaan wat van hem verwacht mocht worden in de gegeven situatie zoals die bekend is geworden uit het dossier. Dat verdachte in ongeveer één seconde van vooruit rijden naar achteruit rijden is gegaan, maakt dit onder deze omstandigheden niet anders.
Ondanks een uitgebreide verkeersongevallenanalyse bestaan over de exacte toedracht van het ongeval nog vragen. Zo is onduidelijk gebleven waar en met welke snelheid het slachtoffer heeft gefietst, het exacte moment waarop het slachtoffer in botsing is gekomen met de vrachtwagen, of het slachtoffer stilstond of reed op het moment van de botsing en hoe het slachtoffer precies onder de vrachtwagen is terecht gekomen. Het hof heeft bij de juridische beoordeling betrokken dat factoren als deze onbekend zijn gebleven, te meer nu uit het dossier blijkt dat de fiets van het slachtoffer was aangepast en met trapondersteuning een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur kon bereiken. Voornoemde factoren zijn van invloed op vragen met betrekking tot het punt dat verdachte het slachtoffer zou moeten hebben kunnen zien, het tijdsbestek waarbinnen het slachtoffer de vrachtwagen zou hebben genaderd en wat van verdachte gevraagd kon worden bij het uitvoeren van de bijzondere manoeuvre. Daarbij speelt onder meer een rol van betekenis dat het ongeval zich in een bocht van de weg heeft voorgedaan. Het hof constateert dat het dossier te weinig informatie bevat om de gang van zaken exact vast te stellen zonder daarbij onderdelen zelf in te vullen.
Conclusie
Concluderend overweegt het hof dat de tenlastegelegde gevaarzettende handelingen niet bewezenverklaard kunnen worden. Bovendien heeft verdachte alles gedaan wat van hem kon worden verwacht om het gevaar, dat in beginsel is ontstaan bij het verrichten van de bijzondere manoeuvre, weg te nemen. Het politieonderzoek heeft geen objectieve aanknopingspunten opgeleverd die de conclusie zouden rechtvaardigen dat verdachte concrete gevaarzettende handelingen verweten kunnen worden noch dat verdachte tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht bij het verrichten van de bijzondere manoeuvre.
Dit leidt tot de conclusie dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 14 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Midden-Nederland met dossiernummer PL0900-2020374586, opgemaakt op 18 maart 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 131.
2.Pagina’s 77 en 78.
3.Pagina 77.
4.Pagina’s 78 en 79.
5.Pagina’s 112 en 113.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 18 januari 2022, pagina 2.
7.Pagina 111 en 112.
8.Pagina 110.
9.Pagina 14.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 18 januari 2022, pagina’s 1 en 4.