In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, waarbij een fietser om het leven kwam na een aanrijding met de vrachtwagen van de verdachte. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting op 30 september 2024 heeft het hof het dossier en de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging bestudeerd. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte te snel achteruit had gereden en onvoldoende zorg had gedragen voor de verkeersveiligheid. De verdediging betoogde echter dat de verdachte alles had gedaan wat van hem verwacht kon worden en dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich voldoende had vergewist van de situatie voordat hij de bijzondere manoeuvre van achteruit rijden uitvoerde. Er waren te veel onduidelijkheden over de omstandigheden van het ongeval, waaronder de snelheid van de fietser en de exacte toedracht van de aanrijding. Het hof heeft daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de zorgplicht van bestuurders in het verkeer.