In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2023. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, wegens het bezit van harddrugs, vuurwapens en professioneel vuurwerk. De rechtbank had rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden geen aanleiding gaven voor een verdere matiging van de straf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 september 2024 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd, maar enkel de strafoplegging ter discussie gesteld. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 24 maanden gevorderd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de strafoplegging van de rechtbank bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging heeft genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk maakten. De verdachte had bovendien geen hulpverlening ingeschakeld, wat het hof als een negatieve factor beschouwde. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een van de tenlastegelegde feiten.