ECLI:NL:GHARL:2024:6329

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
21-003459-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank inzake bezit van harddrugs, vuurwapens en professioneel vuurwerk met betrekking tot strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2023. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, wegens het bezit van harddrugs, vuurwapens en professioneel vuurwerk. De rechtbank had rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden geen aanleiding gaven voor een verdere matiging van de straf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 september 2024 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd, maar enkel de strafoplegging ter discussie gesteld. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 24 maanden gevorderd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de strafoplegging van de rechtbank bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging heeft genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk maakten. De verdachte had bovendien geen hulpverlening ingeschakeld, wat het hof als een negatieve factor beschouwde. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003459-23
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-332563-22 en 08-008282-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.J.C. Verlaan, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder parketnummer eerste aanleg 18-332563-22 onder feit 3 aan de verdachte tenlastegelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 18 juli 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte – voor zover hiervan belang – ter zake van het onder parketnummer eerste aanleg 18-332563-22 onder feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 7 en het onder parketnummer eerste aanleg
08-008282-21 onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Van deze gevangenisstraf is een periode van 16 maanden voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft naast de algemene voorwaarden tevens bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel die – kort gezegd – inhouden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een verplichting tot behandeling bij [instantie] of een soortgelijke zorgverlener;
  • medewerking aan drugs- en alcoholcontroles, en;
  • medewerking aan ambulante begeleiding door Exodus of soortgelijke maatschappelijke organisatie.
Voorts heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en ten aanzien van in beslaggenomen geldbedragen van 200 euro en 800 euro de teruggave aan verdachte gelast.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis dan ook met overneming van die gronden bevestigen. Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep merkt het hof aanvullend het volgende op.
Standpunt verdediging hoger beroep
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof kenbaar gemaakt dat in hoger beroep geen bewijsverweer gevoerd zal worden en dat om die reden de feiten niet besproken behoeven te worden. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het hoger beroep enkel ziet op de strafoplegging in het vonnis van de rechtbank.
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de rechtbank opgelegde straf inhoudt dat verdachte voor een periode van acht maanden met aftrek van voorarrest in detentie zal moeten verblijven, wat desastreuze gevolgen voor verdachte en zijn gezin zal hebben. Verdachte is de kostwinner van het gezin. Een detentieperiode als voornoemd zal ertoe leiden dat verdachte zijn baan zal kwijtraken, het gezin onvoldoende inkomsten zal hebben voor betaling van de woonkosten en het gezin het woonhuis zal kwijtraken. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte en zijn partner een kind met (vermoedelijk) autisme hebben. Dit brengt extra zorgtaken met zich, waarbij (zo begrijpt het hof) verdachte niet gedurende lange periode thuis gemist kan worden.
De verdediging heeft bepleit dat het speciaal preventieve strafdoel al is bereikt bij verdachte. Verdachte is met zichzelf aan de slag gegaan, hij toont zelfinzicht en er is voorzichtig sprake van een gedragsverandering. Er zijn geen meldingen over verdachte vanuit de reclassering gekomen, verdachte heeft geen nieuwe contacten met politie en justitie gehad, hij heeft werk opgebouwd en schulden afgelost. Ook is geen sprake meer van drugsgebruik.
Om deze redenen heeft de verdediging primair verzocht om verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis door oplegging van de maximale taakstraf van 240 uren met daarbij een gevangenisstraf voor de duur van 385 dagen waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest van verdachte. Ook verzoekt de verdediging oplegging van de bijzondere voorwaarden. Met deze strafoplegging hoeft verdachte niet terug naar de gevangenis. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om naast de maximale taakstraf een gevangenisstraf op te leggen met een onvoorwaardelijk deel van maximaal twee maanden, nu dat een periode is die verdachte en zijn gezin eventueel zouden kunnen overbruggen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting, rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk aan verdachte zal opleggen, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals ook opgelegd door de rechtbank. Verder heeft de advocaat-generaal de teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen aan verdachte gevorderd.
Het oordeel van het hof
Het hof is het eens met de strafoplegging en de strafmotivering van de rechtbank. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting in eerste en in tweede aanleg is gebleken. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige, gevaarzettende feiten, die naar het oordeel van het hof oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk maken. Het hof heeft daarbij onder meer gelet op de combinatie van feiten, te weten het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid harddrugs en wapenbezit, waaronder zelfs een doorgeladen wapen, alsook het bezit van professioneel vuurwerk. Daarnaast rekent het hof verdachte zwaar aan dat hij het merendeel van deze goederen bewaarde in zijn tussenwoning waar hij samen met zijn vriendin en jonge zoontje woont, met alle gevaren van dien.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zouden worden miskend in geval van oplegging van een lichtere strafmodaliteit of een gevangenisstraf van kortere duur dan opgelegd door de rechtbank. Daarom kan niet worden volstaan met een strafoplegging zoals verzocht door verdachte.
Het is begrijpelijk dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ingrijpende invloed zal zijn op verdachtes gezinsleven. Echter, het hof ziet in de argumenten die de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om in verdergaande mate af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS dan de rechtbank al heeft gedaan. De rechtbank heeft op passende wijze rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van dusdanig uitzonderlijke omstandigheden in de situatie van verdachte ten opzichte van andere verdachten in soortgelijke zaken, die een verdere matiging van de op te leggen straf zouden rechtvaardigen. Dit geldt te meer, nu verdachte na zijn aanhouding in de eerste zaak (parketnummer eerste aanleg 08-008282-21) een gewaarschuwd mens was. Toch heeft dit bij verdachte niet tot inkeer geleid en is hij doorgegaan met het plegen van ernstige strafbare feiten.
Concluderend ziet het hof geen aanleiding om een andere straf dan de rechtbank op te leggen. Met de bevestiging van het vonnis van de rechtbank legt het hof eveneens de in het vonnis genoemde bijzondere voorwaarden op, zodat de hulpverlening – indien nodig – ondersteuning aan verdachte kan bieden ter voorkoming van het opnieuw plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zijn behandeling bij [instantie] in overleg met zijn hulpverleners is beëindigd. Verdachte heeft dit echter niet onderbouwd met stukken. Ook heeft verdachte ondanks een advies daartoe vanuit [instantie] (zo begrijpt het hof) geen hulpverlening via de reguliere GGZ ingeschakeld, wat erin resulteert dat verdachte momenteel geen enkele vorm van begeleiding ontvangt. Hierin ziet het hof aanleiding om de oplegging van de bijzondere voorwaarden te bekrachtigen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-332563-22 onder feit 3 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 14 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.