ECLI:NL:GHARL:2024:6326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.504
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de opvoeding en verzorging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 30 april 2024 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De ouders van [de minderjarige1] hebben samen het gezag over haar, maar de minderjarige staat sinds 18 augustus 2022 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter had eerder een spoedmachtiging verleend voor uithuisplaatsing bij de vader en later een machtiging voor pleegzorg bij de oma van vaderszijde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2024 zijn de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de GI aanwezig geweest. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen. De moeder heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de GI en de vader verweer hebben gevoerd en bekrachtiging van de beschikking hebben gevraagd.

Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. Ondanks de goede intenties van de moeder, zijn er zorgen over haar psychisch welzijn en de omgang met de vader. Het hof heeft de overwegingen van de kinderrechter overgenomen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing bij de oma van vaderszijde moet blijven bestaan, gezien de omstandigheden en het belang van de minderjarige. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.504
(zaaknummer rechtbank Gelderland 433907)
beschikking van 15 oktober 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Pool,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.C.M. Scharenborg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (hierna ook: de kinderrechter), van 30 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juli 2024;
- het verweerschrift namens de GI met producties;
- het verweerschrift namens de vader met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 27 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht namens de vader van 3 september 2024 met een productie;
- een journaalbericht namens de moeder van 5 september 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder en mr. M. Krol, als waarnemer van mr. Pool;
- twee vertegenwoordigers van de GI:
- de vader en mr. K.A. Schreurs, als waarnemer van mr. Scharenborg.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2018. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 18 augustus 2022 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 9 november 2024.
3.3
Bij beschikking van 12 oktober 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag (de vader) van 12 oktober 2023 tot 9 november 2023. Bij beschikking van 24 oktober 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend bij de andere ouder met gezag (vader) van 9 november 2023 tot 9 mei 2024.
3.4
Sinds begin maart 2024 verblijft [de minderjarige1] feitelijk bij haar oma van vaderszijde.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] verleend in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin bij de oma van vaderszijde) voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 30 april 2024 tot 9 november 2024.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het verzoek van de GI af te wijzen en subsidiair het verzoek van de GI in duur te bekorten.
4.3
De GI en de vader voeren verweer en vragen het hof het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof is om dezelfde redenen als de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Het hof neemt (na eigen onderzoek) de overwegingen van de kinderrechter over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.3
Het hof ziet op de mondelinge behandeling dat de moeder van goede wil is, het heel graag goed wil doen voor [de minderjarige1] en begrijpelijk veel moeite heeft met de beperkte omgang. Toch zijn in dit stadium de zorgen over het psychische welzijn van de moeder (en ook van de stiefvader) nog niet in voldoende mate weggenomen om aan de wensen van de moeder tegemoet te komen. Het hof is daarom met de kinderrechter en de GI van oordeel dat eerst de uitkomsten van het op stapel staande NIFP-onderzoek van de moeder en de stiefvader moet worden afgewacht.
5.4
In het leven van [de minderjarige1] is veel gebeurd. Zij is blootgesteld aan fysiek en mentaal ingrijpende onderzoeken toen de moeder de door [de minderjarige1] gedane uitlatingen na contact met de vader interpreteerde als dat [de minderjarige1] seksueel werd misbruikt door de vader. Het was volgens de GI opvallend hoe stellig de moeder bleef bij haar beschuldigingen ondanks dat na diverse onderzoeken het seksueel misbruik dan wel mishandeling niet werd bevestigd. De moeder werd in haar standpunt en gedrag gesteund door de stiefvader.
5.5
De moeder heeft inmiddels excuses aangeboden voor haar gedrag en zij zegt in te zien dat zij te ver is gegaan in haar beschuldigingen en daarbij te veel op de stoel van de hulpverlener is gaan zitten. Het hof is het met de moeder eens dat de mogelijkheid moet bestaan om een streep te zetten onder wat is gebeurd, maar dat neemt niet weg dat die periode zijn sporen heeft nagelaten - zeker ook bij [de minderjarige1] - en het vertrouwen tussen de ouders enorm heeft geschaad. Bovendien constateert het hof uit stukken die in het dossier zitten dat ook na de excuses van de moeder zowel de moeder als de stiefvader nog steeds uitlatingen doen die erop wijzen dat zij nog steeds veel wantrouwen hebben tegen de vader. Dat doet de vraag rijzen of de excuses wel gemeend zijn. Zo heeft de stiefvader op 16 april 2024 aan de GI een link gestuurd naar een podcast over mannen die na het verbreken van de relatie hun vrouw ombrengen en schrijft de stiefvader onder meer dat de vader een gevaar is voor de openbare orde en veiligheid. Ook hebben de moeder en de stiefvader op 24 april 2024 tijdens een gesprek met de GI opnieuw hun zorgen geuit over de vader, maar ook over oma (van vaderszijde). Uit dergelijke uitlatingen blijkt niet, zoals de moeder stelt, dat zij de zorgen naast zich neer heeft kunnen leggen. Dat de moeder en de stiefvader inmiddels (zonder dat er sprake is van een ondertoezichtstelling) voor hun dochter [de minderjarige2] zorgen, maakt het oordeel van het hof niet anders omdat dit een andere situatie is waarbij de vader niet is betrokken.
5.6
Het hof is daarom, anders dan de moeder, van mening dat het van belang is dat [de minderjarige1] bij haar oma (van vaderszijde) uit huis geplaatst blijft gedurende de periode die ter beoordeling voor ligt. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 30 april 2024 en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K. Mans en E. de Boer en is op 15 oktober 2024 uitgesproken door mr. K. Mans in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.