In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, kinderen van de verzoekster, hierna aangeduid als de moeder. De moeder had hoger beroep aangetekend tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die machtigingen tot uithuisplaatsing had verleend. De kinderen staan sinds 22 april 2021 onder toezicht en zijn in verschillende periodes uit huis geplaatst. De moeder verzocht het hof om de eerdere beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De GI verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of haar verzoek af te wijzen en de eerdere beschikkingen te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2024 waren zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig. Het hof heeft de zaken gevoegd behandeld en de belangen van de minderjarigen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de gronden voor de uithuisplaatsingen zijn voldaan en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de situatie is verbeterd. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen en de eerdere beschikkingen zijn bekrachtigd.