Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.339.645/01
CJIB-nummer
: 252981442
Uitspraak d.d.
: 14 oktober 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2024, betreffende
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is M.J.M. Bergers, kantoorhoudende te Maastricht.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 19 juli 2024 is nog een e-mail van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.
De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij die inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 250,- voor: “doorgaan bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 8 oktober 2022 om 12.21 uur op de A20 Noord (afrit 16 kruising Capelseweg) in Capelle aan den IJssel met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de omstandigheid dat het voertuig dat voor de betrokkene reed niet was voorzien van een vlaggetje (het hof begrijpt: een herkenningsteken), niet maakt dat het voertuig van de betrokkene geen deel uitmaakte van een rouwstoet. De betrokkene heeft immers geen invloed op andere verkeersdeelnemers die zich in de rouwstoet mengen. De betrokkene vertrouwde erop dat zij, met het herkenningsteken op haar auto en onderweg naar de begrafenis, door mocht blijven rijden bij het verkeerslicht. Daarnaast stond het verkeerlicht pas 0,6 seconden op rood waardoor het geschetste gevaar gerelativeerd moet worden.
3. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of er redenen zijn om te bepalen dat het opleggen van de sanctie niet billijk is dan wel het bedrag van de sanctie moet worden gematigd.
4. De verplichting om te stoppen voor een rood verkeerslicht is absoluut. Het negeren van een rood verkeerslicht, al dan niet opzettelijk, kan zodanige gevaarzetting voor andere weggebruikers veroorzaken dat daarvoor - overmachtssituaties uitgezonderd - altijd een sanctie kan worden opgelegd. Dat is niet anders wanneer men deel uitmaakt van een rouwstoet (vgl. het arrest van dit hof van 14 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5517).
5. Verder wordt overwogen dat uit de nota van toelichting bij het Besluit van 31 mei 2010 tot onder meer wijziging van het RVV 1990 in verband met het verbod op het doorsnijden van uitvaartstoeten (Stb. 2010, 227) volgt dat, genoemde regeling niet geldt op voorrangskruisingen, rotondes en kruispunten met verkeerslichten, omdat het in het huidige drukke verkeer te gevaarlijk is voor een uitvaartstoet om door rood licht te rijden en voorrangsborden te negeren. Daarom moeten de voertuigen van een uitvaartstoet altijd stoppen voor een rood verkeerslicht en moeten zij voorrang verlenen aan het verkeer op een voorrangsweg of rotonde. De stelling van de gemachtigde dat de betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen had dat zij met een herkenningsteken op de auto en onderweg naar de begrafenis bij het verkeerslicht door mocht rijden, volgt het hof dan ook niet.
6. De gemachtigde voert verder aan dat de kantonrechter ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan de schending van de hoorplicht door de officier van justitie. Na het arrest van het hof van 17 augustus 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6930) heeft de officier van justitie het horen nog steeds niet op orde. De gemachtigde verwijst naar twee brieven waaruit volgt dat zowel betrokkenen als professioneel gemachtigden niet gehoord worden, omdat dit om verschillende redenen voor de officier van justitie niet mogelijk is. Daarbij merkt de gemachtigde op dat het niet alleen oude zaken betreft, maar ook relatief recent ingestelde beroepen. Daarnaast wordt nu geen schriftelijk alternatief geboden zoals wel het geval was in 2022. Bovendien valt deze handelswijze van de officier van justitie samen met de verlaging van de proceskostenvergoeding met 75 procent per januari 2024. De gemachtigde is van mening dat dergelijk beleid de deur openzet voor nalatigheid en rechtsonzekerheid en het vertrouwen in het rechtssysteem aantast. Daarom verzoekt de gemachtigde nu wel consequenties te verbinden aan de (structurele) schending van de hoorplicht in zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professionele gemachtigde. Het hof begrijpt de gemachtigde aldus dat die consequentie dient te zijn matiging van het sanctiebedrag op dezelfde wijze als in zaken waarin betrokkenen zich in administratief beroep niet hebben laten bijstaan door een professionele gemachtigde.
7. In voornoemd arrest van 17 augustus 2023 heeft het hof geoordeeld dat ook ten aanzien van de zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professioneel gemachtigde sprake is van een structurele schending van de hoorplicht. Het hof heeft toen geen aanleiding gezien om in die zaken het sanctiebedrag te matigen, omdat aan die schending niet hetzelfde gewicht toekomt als in de zaken van betrokkenen zonder professioneel gemachtigde en omdat er concreet zicht was op een oplossing. Vanaf 1 oktober 2023 zou er in zaken met een professioneel gemachtigde namelijk weer worden gehoord.
8. De advocaat-generaal heeft in het verweerschrift - samengevat - aangevoerd dat vanaf
1 oktober 2023 aan zowel betrokkenen als professioneel gemachtigden de mogelijkheid wordt geboden om fysiek of telefonisch te worden gehoord. In ongeveer 14.000 zaken waarin betrokkenen door professioneel gemachtigden werden bijgestaan, waarbij de beroepen voor 1 oktober 2023 waren binnengekomen en waarin niet binnen de beslistermijn een hoorzitting kon worden gepland, kon het Parket CVOM niet tot horen overgaan. De beslissing om deze zaken zonder te horen af te doen is een eenmalige maatregel geweest, waardoor vanaf maart 2024 de hoorzittingen weer konden worden gevuld met zaken waarvan de beslistermijn nog niet was verstreken.
9. Het hof stelt vast dat namens de betrokkene op 27 oktober 2022 administratief beroep is ingesteld. Per brief van 12 april 2023 heeft de officier van justitie medegedeeld dat de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld schriftelijke nadere gronden in te dienen en dat de officier van justitie een beslissing zal nemen zonder hoorzitting. Op 9 mei 2023 heeft de gemachtigde aanvullende gronden ingediend. Op 1 juni 2023 heeft de officier van justitie beslist op het administratief beroep.
10. In deze zaak is vóór 1 oktober 2023 door de officier van justitie beslist op het administratief beroep, zodat in deze zaak niet kan worden geoordeeld dat de (structurele) schending van de hoorplicht, zoals vastgesteld in het arrest van het hof van 17 augustus 2023, voortduurt na 1 oktober 2023, de datum waarop, naar informatie van het openbaar ministerie ook in zaken met een professionele gemachtigde zou worden gehoord. In zoverre wijkt deze zaak niet af van de zaak waarin het hof bij arrest van 17 augustus 2023 heeft beslist en valt de weging van de argumenten, die ertoe heeft geleid dat het hof aan de structurele schending van de hoorplicht door de officier van justitie in zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professionele gemachtigde geen consequenties heeft verbonden voor de inleidende beschikking, niet anders uit.
11. Dit zou anders kunnen zijn in zaken waarin, in tegenspraak met de informatie die het openbaar ministerie heeft verstrekt in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het hof van 17 augustus 2023, na 1 oktober 2023 de hoorplicht wel wordt geschonden. Maar dat is hier niet aan de orde. Dit betekent dat deze grond van de gemachtigde geen aanleiding vormt om te bepalen dat de betrokkene voor de schending van de hoorplicht door de officier van justitie in deze zaak dezelfde compensatie dient te krijgen als een betrokkene die in administratief beroep niet is bijgestaan door een professionele gemachtigde.
12. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat er redenen zijn om in dit geval de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen en het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijzen. Gelet hierop behoeft de aangevoerde grond met betrekking tot het per 1 januari 2024 gewijzigde artikel 13a, tweede lid, van de Wahv geen bespreking meer.
De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.