ECLI:NL:GHARL:2024:6267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
21-002876-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot gevangenneming van verdachte wegens vluchtgevaar na veroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2024 een bevel tot gevangenneming van de verdachte uitgesproken. De verdachte, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, verblijft momenteel in een cellencomplex. De advocaat-generaal heeft op 25 september 2024 een vordering tot gevangenneming ingediend, waarop het hof heeft beslist. De verdachte is eerder veroordeeld door de rechtbank Overijssel op 28 juni 2024 voor misdrijven die resulteren in een gevangenisstraf van zes en vier jaren. Na het instellen van hoger beroep op 10 juli 2024, heeft het hof ernstige bezwaren tegen de verdachte vastgesteld, waaronder het feit dat zij sinds 2014 niet is verschenen op verzoeken van de autoriteiten en op diverse zittingsdagen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er sprake is van vluchtgevaar, wat de grondslag vormt voor het bevel tot gevangenneming. Het hof heeft overwogen dat de vordering van het Openbaar Ministerie niet belemmerd kan worden door de ouderdom van de zaak of persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte zijn niet aan het hof voorgelegd, maar zijn wel meegewogen in de beoordeling. Het hof heeft besloten dat de voorlopige hechtenis voor een termijn van negentig dagen zal worden opgelegd, en dat deze zal worden ondergaan in een huis van bewaring of een andere wettige plaats van detentie in Nederland.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002876-24
Het gerechtshof heeft te beslissen op de vordering van de advocaat-generaal van
25 september 2024 tot het geven van een bevel tot gevangenneming van de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
op dit moment verblijvende aan in het cellencomplex [adres] .
Deze vordering is ingediend op 25 september 2024.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte bijgestaan door haar raadslieden mr. [naam 1] en mr. [naam 2] , advocaten te ‘s-Gravenhage, in raadkamer van heden.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij voormelde vordering tot gevangenneming.
De raadslieden hebben zich gemotiveerd verzet tegen toewijzing van voormelde vordering.
OVERWEGINGEN
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 juni 2024 is de verdachte veroordeeld ter zake van:
  • feit 1: medeplichtigheid aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk;
  • feit 2: opzettelijke enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken, en
  • feit 4: medeplegen van bedrieglijke bankbreuk
tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
Dit betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren (bedrieglijke bankbreuk) en vier jaren (onttrekking aan beslag) is gesteld.
De verdachte heeft op 10 juli 2024 hoger beroep ingesteld.
Het hof is na onderzoek en gezien voornoemd veroordelend vonnis gebleken van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
Gebleken is dat de verdachte in 2014 met haar echtgenoot naar [land] is vertrokken. Sindsdien is zij niet verschenen op verzoeken van curatoren, rechter-commissarissen en de FIOD om te verschijnen voor besprekingen dan wel verhoren. Ook is zij op diverse zittingsdagen in tegen haar aanhangige zaken, waaronder de onderhavige, niet verschenen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat er sprake is van vluchtgevaar, in die zin dat er gronden zijn om te vrezen dat de verdachte zich aan berechting in Nederland zal onttrekken dan wel niet voor justitie vindbaar zal zijn.
Het hof is van oordeel dat aan de gronden van artikel 75, lid 2, Wetboek van strafvordering is voldaan. Gebleken is dat er sprake is van vluchtgevaar. Verdachte is in 2014 naar het buitenland vertrokken en is nu van plan weer naar het buitenland te vertrekken. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding voor de conclusie dat het OM niet heeft kunnen overgaan tot het indienen van de onderhavige vordering. Artikel 75, lid 2, Sv voorziet in een zelfstandige grondslag om de gevangenneming te vorderen nadat het vonnis in eerste aanleg is gewezen. In dit stelsel past niet dat het OM hierin belemmerd zou worden door de ouderdom van de zaak, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte of door de beslissing van de rechtbank om niet tot gevangenneming over te gaan.
De rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte en de inverzekeringstelling ligt als zodanig niet aan het hof voor, nu het hof zich heeft uit te laten over de vordering van het OM. Het hof heeft deze aspecten echter wel laten meewegen om te beoordelen of het OM zich mogelijk schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid. Het hof is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Verdachte is nog niet verhoord in het strafproces, terwijl zij bovendien voortvluchtig is en niet vrijwillig in het strafproces is verschenen. Althans heeft zij daaraan haar eigen voorwaarden willen stellen.
Gelet op het voorgaande zal het hof het bevel tot gevangenneming verlenen. Het hof grondt dit bevel tevens op het veroordelend vonnis.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 66, 66a, 67 en 75 van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof beveelt de gevangenneming van verdachte voor een termijn van NEGENTIG DAGEN en bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.
Aldus gegeven op 27 september 2024 door mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. R.D.J. Visschers en mr. L.H.J. Vijlbrief, raadsheren, in tegenwoordigheid van,
mr. C. Aalders, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.