ECLI:NL:GHARL:2024:6252

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
200.339.700
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in documenten op basis van artikel 843a Rv in geschil over pachtovereenkomst

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 8 februari 2024 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil over een pachtovereenkomst tussen [geïntimeerde] en de erven [familienaam erflaatster]. De pachtkamer heeft vastgesteld dat er een reguliere pachtovereenkomst bestaat voor landbouwgronden en bedrijfsgebouwen, met ingangsdata van respectievelijk 1 januari 2013 en 1 januari 2014. [appellante] is het niet eens met deze beslissing en heeft in hoger beroep gevorderd om inzage in documenten op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met betrekking tot de landbouwactiviteiten van [geïntimeerde].

Het hof heeft geoordeeld dat [appellante] een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage in de documenten, omdat deze relevant zijn voor de beoordeling van de pachtovereenkomst. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellante] gedeeltelijk toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld om de gevraagde stukken over de jaren 2012 tot en met 2020 binnen vier weken aan [appellante] ter beschikking te stellen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt volgens het roljournaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.339.700
(zaaknummer rechtbank Oost-Brabant 9771603)
arrest van 8 oktober 2024
in het incident in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats] , gemeente [gemeente]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde en eiseres met een tegenvordering
hierna: [appellante]
advocaat: mr. B. Nijman
tegen
[geïntimeerde]
ook handelend onder de naam
[naam]
die woont in [woonplaats] , gemeente [gemeente]
en bij de rechtbank optrad als eiser en verweerder tegen de tegenvordering
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. R. Jansen
en

1.[belanghebbende 1]

die woont in [woonplaats] , gemeente [gemeente]
2.
[belanghebbende 2]
die woont in [woonplaats]
3.
[belanghebbende 3]
die woont in [woonplaats] , gemeente [gemeente]
4.
[belanghebbende 4]
die woont in [woonplaats] , gemeente [gemeente]
5.
[belanghebbende 5]
die woont in [woonplaats] , gemeente [gemeente]
6.
[belanghebbende 6]
handelend onder de naam
[bedrijfsnaam belanghebbende 6] Budgetbeheer, bewindvoering en curatelen
die is gevestigd in [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
in zijn hoedanigheid van (provisioneel) bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[zoon van erflaatster]
die bij de rechtbank optraden als gedaagden en eisers met een tegenvordering
hierna: samen met [appellante] (appellant): erven [familienaam erflaatster]

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, op 8 februari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met vermeerdering van eis en incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de memorie van antwoord in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1.
In deze zaak gaat het over de vraag of sprake is van een pachtovereenkomst op grond waarvan [geïntimeerde] gebruik maakt van landbouwgronden en bedrijfsgebouwen die inmiddels vanwege erfopvolging in eigendom toebehoren aan de erven [familienaam erflaatster] . De pachtkamer heeft in het vonnis van 8 februari 2024 onder meer:
  • ten aanzien van de percelen landbouwgrond vastgelegd dat sprake is van een reguliere pachtovereenkomst tussen de erven [familienaam erflaatster] (als verpachter) en [geïntimeerde] (als pachter) met ingang van 1 januari 2013, voor onbepaalde tijd, voor een prijs van € 1.450;
  • ten aanzien van de bedrijfsgebouwen vastgelegd dat sprake is van een reguliere pachtovereenkomst tussen de erven [familienaam erflaatster] (als verpachter) en [geïntimeerde] (als pachter) met ingang van 1 januari 2014, voor onbepaalde tijd, voor een prijs van € 1.370;
  • voor recht verklaard dat op beide pachtovereenkomsten de bepalingen met betrekking tot hoevepacht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2014, met dien verstande dat beide overeenkomsten per die datum voor de duur van twaalf jaren zijn gaan gelden, dus tot 1 januari 2026;
  • de erven [familienaam erflaatster] veroordeeld om de landbouwgronden en de bedrijfsgronden vrij ter beschikking te stellen aan [geïntimeerde] .
2.2.
[appellante] is het niet eens met de beslissing van de pachtkamer en heeft hoger beroep ingesteld. [appellante] meent dat zonder nadere onderbouwing niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] in de jaren 2012 tot en met 2014 (en ook daarna) een agrarisch bedrijf heeft gevoerd. In dit incident vordert [appellante] op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgifte van de gecombineerde opgaven dan wel de gegevens van de landbouwtellingen van [geïntimeerde] in het door hem gevoerde landbouwbedrijf en de jaarstukken dan wel de complete aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2020.
2.3.
[geïntimeerde] meent dat de vordering in het incident van [appellante] moet worden afgewezen omdat niet aan alle vereisten van artikel 843a Rv is voldaan.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De wet [1] kent de mogelijkheid om van iemand anders inzage in documenten te vragen, of zelfs een kopie of uittreksel. Er kan echter niet willekeurig worden gevraagd naar gegevens die interessant zouden kunnen zijn. De wet stelt de volgende eisen:
- het moet gaan om gegevens over een rechtsbetrekking waarbij de verzoeker partij is;
- de verzoeker moet een rechtmatig belang hebben bij inzage in die gegevens;
- het moet gaan om specifieke gegevens die de verzoeker niet heeft, maar de ander wel.
De verzoeker heeft geen recht op deze gegevens als op een andere manier net zo goed bewijs kan worden geleverd of als de ander een sterk argument heeft om te weigeren.
3.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of er in 2013 en 2014 pachtovereenkomsten tot stand zijn gekomen. [appellante] meent van niet en heeft daartoe onder meer betoogd dat [geïntimeerde] destijds (en ook in de jaren erna) geen landbouwbedrijf uitoefende. De door haar gevraagde gegevens (zie 2.2.) kunnen daarom relevant zijn voor de beoordeling van het tussen partijen bestaande geschil. Anders dan [geïntimeerde] kennelijk meent, kan ook degene die zich beroept op het eigendomsrecht en zich op het standpunt stelt dat er géén rechtsbetrekking bestaat met de wederpartij aanspraak maken op bepaalde gegevens om het ontbreken van die rechtsbetrekking aan te tonen en heeft [geïntimeerde] dus belang bij deze informatie.
3.3.
[geïntimeerde] is niet bereid de opgevraagde gegevens aan [appellante] te verstrekken. Hij heeft aangevoerd dat die gegevens niet van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ingebruikgeving ten behoeve van de landbouw: daarvoor is voldoende dat voor de eigenaar voorzienbaar was dat het gepachte dienstbaar zou zijn aan de uitoefening van de landbouw. [geïntimeerde] wijst er in dit verband op dat uit het handelsregister volgt dat hij sinds 2002 een agrarische onderneming drijft op het naastgelegen adres, wat bij de wederpartij bekend was. Wat [geïntimeerde] aanvoert, brengt echter niet mee dat [appellante] geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken. Of sprake is van een pachtovereenkomst staat nog niet vast; het hof kan daarop ook niet vooruit lopen. Ook als het overeengekomen gebruik, zoals geworden en goedgevonden, van belang is voor de vraag of de gemaakte afspraken kwalificeren als een pachtovereenkomst, kan de bedrijfsmatigheid van de landbouwactiviteiten van [geïntimeerde] relevant zijn. Ook de financiële bedrijfsgegevens van latere datum kunnen van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of de pachtovereenkomst, mocht hiervan sprake zijn, kan worden ontbonden. [appellante] stelt in dat kader dat er al jarenlang geen sprake meer is van bedrijfsmatige landbouw. Het hof oordeelt dat [appellante] een rechtmatig belang heeft bij de inzage. De vordering in het incident zal dan ook worden toegewezen.
De conclusie
3.4.
Het hof wijst de incidentele vordering gedeeltelijk toe en zal [geïntimeerde] veroordelen de gevorderde stukken over de jaren 2012 tot en met 2020 binnen vier weken aan [appellante] ter beschikking te stellen. Het hof houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak.
3.5.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellante] binnen vier weken een afschrift moet verstrekken van de gecombineerde opgaven, dan wel de gegevens van de landbouwtellingen, de jaarstukken dan wel de complete aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2020;
4.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, H.L. Wattel en R.W.E. van Leuken en de deskundige leden ir. W.G. Nijlant en B.Th.W. Lamers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.

Voetnoten

1.Artikel 843a Rv.