ECLI:NL:GHARL:2024:6251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
21-003319-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wachtdelict door militair van de Koninklijke Marechaussee met gevolgen voor de veiligheid van een beveiligde locatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, een militair werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, werd beschuldigd van een wachtdelict. Tijdens een nachtdienst als wachtcommandant heeft hij op een bank in de ontspanningsruimte gelegen en geslapen, waardoor hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de beveiligde locatie en niet in staat was adequaat te reageren op eventuele calamiteiten. Dit gedrag heeft geleid tot een situatie waarin schade te duchten was voor de beveiligde locatie en haar bewoonster, een lid van het Koninklijk Huis.

De militaire politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde feit. Het hof oordeelde dat de verdachte zich opzettelijk ongeschikt had gemaakt voor zijn bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid en veiligheid. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens de nachtdienst op 30 oktober 2020 op de bank heeft gelegen en geslapen, wat in strijd was met zijn verantwoordelijkheden als wachtcommandant. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003319-21
Uitspraak d.d.: 10 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 juli 2021 met parketnummer 05-017607-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1977,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 juli 2022 en 26 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.P.K. Ruperti, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De militaire politierechter in de rechtbank Gelderland heeft verdachte bij vonnis van 8 juli 2021 van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
hij, als militair, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 oktober 2020 te [pleegplaats] , gemeente [naam 1] , in ieder geval in Nederland,
belast met de beveiliging van [locatie] (woonadres [lid van het Koninklijk Huis] ),
zich als wachtcommandant, tijdens de uitoefening van zijn wachtdienst,
(telkens) opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, heeft onttrokken aan, dan wel zich ongeschikt heeft gemaakt voor een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid, althans die verplichting niet heeft vervuld dan wel niet in staat is geweest die verplichting te vervullen,
te weten het op de genoemde locatie houden van toezicht op de uitvoering van de portiersdienst en/of de wachtdienst en/of de patrouillegangen en/of het houden van toezicht op zijn medewacht en/of op de veiligheid van alle personen en goederen, door toen en daar, tijdens eén of meer (nachtelijke) wachtdiensten waarin hij, verdachte, als wachtcommandant was aangesteld, opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, in de ruimte met pantry, de zogenaamde ontspanningsruimte (niet zijnde de ruimte waar hij zich op grond van punt 2.2. van de consignes zou moeten bevinden), de lichten te doven (althans met gedoofde lichten) en/of op de bank te gaan liggen en/of (vervolgens) te gaan slapen, in ieder geval in slaap te vallen, althans zijn, verdachtes, ogen gesloten te houden althans toen en daar niet voortdurend paraat en waakzaam te zijn geweest,
terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade is ontstaan aan, althans te duchten is geweest, voor de bestrijding van gemeen gevaar voor personen en/of goederen danwel de veiligheid, hierin bestaande dat hij, verdachte, op de genoemde te beveiligen locatie niet voortdurend in staat is geweest adequaat te reageren op eventuele calamiteiten en de integriteit van het genoemde te beveiligen object en/of haar bewoonster op die momenten niet te waarborgen is geweest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Volgens de advocaat-generaal heeft verdachte zich, gedurende meerdere nachtdiensten, opzettelijk onttrokken aan zijn bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid, door naar een andere ruimte te gaan dan waar hij dienst behoorde te doen, zich te ontdoen van zijn vest en zich enige uren in het donker – al dan niet slapend of met gesloten ogen – zittend en/of liggend op een bank in die ruimte op te houden. Het niet houden van toezicht is gevaarzettend geweest, omdat het uren heeft geduurd en verdachte zich daardoor niet alleen zelf heeft onttrokken aan zijn taken maar ook anderen gelegenheid heeft gegeven dat te doen.

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte tijdens zijn nachtdiensten op de bank heeft geslapen. Door verdachte wordt niet ontkend dat hij tussen meldingen door op de bank heeft gelegen, maar verdachte had te allen tijde zijn portofoon bij zich, zodat hij direct had kunnen handelen wanneer er een melding binnen zou komen. Er is dan ook geen gevaar ontstaan of te duchten geweest.

Oordeel van het hof

Feiten en omstandigheden
Het hof gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Door [aangever] , commandant van de brigade Koninklijke Marechaussee Object Beveiliging te [plaats] , is aangifte gedaan van mogelijke overtreding van de artikelen 107 en/of 108 van het Wetboek van Militair Strafrecht door een medewerker die onder zijn bevel staat: de wachtmeester der eerste klasse [verdachte] (het hof stelt vast: verdachte). Aangever heeft verklaard dat verdachte de wachtcommandant is van één van de zes groepen van het team dat belast is met de bewaking van [locatie] , het woonadres van [lid van het Koninklijk Huis] . Van een van de teamleiders hoorde aangever dat verdachte tijdens zijn wachtdiensten zou hebben geslapen. Noch de wachtconsignes, noch de brigadeorders geven de ruimte om te slapen tijdens de diensten. Door eventueel bewust te gaan slapen kon verdachte als wachtcommandant geen toezicht houden op de uitvoering van de portiersdienst/wachtdienst en patrouillegangen en was er door hem geen voortdurend toezicht mogelijk op zijn mede-wachthebbenden en op de veiligheid van alle personen en goederen op de te beveiligen locatie zelf. Tevens kon verdachte niet toezien of de wachttaken conform de desbetreffende instructies werden uitgevoerd. Daardoor zou hij niet in staat geweest zijn om adequaat te reageren bij eventuele calamiteiten met eventuele verstrekkende gevolgen voor de bewoonster van [locatie] . Door de verminderde waakzaamheid was de integriteit van het genoemde object niet meer te waarborgen op dat moment. [2]
[locatie] ligt vlakbij [pleegplaats] in de gemeente [naam 1] . Sinds begin 2014 is [lid van het Koninklijk Huis] woonachtig in dit kasteel. Bij zijn aangifte stelde [aangever] onder andere de wachtconsignes en een risicomatrix van [locatie] ter beschikking. Uit analyse blijkt dat deze documenten het volgende inhouden.
De wachtcommandant heeft de leiding van de KMar dienstploeg en houdt toezicht op de uitvoering van de beveiligingsopdrachten door de dienstploeg, zoals bijvoorbeeld het bepalen en aansturen van patrouilles en het bezetten van de posten. Hij is voortdurend in staat om meldingen van bijzonderheden te ontvangen. De wachtcommandant is degene die tijdens calamiteiten en incidenten deze verifieert, coördineert en de eerste maatregelen treft. De wachtcommandant is voortdurend op de hoogte van de bijzonderheden op [locatie] alsmede de directe omgeving daarvan. Om grip te kunnen krijgen op calamiteiten en incidenten en de gevolgen ervan te minimaliseren is het van belang dat bij het ontstaan daarvan betrokken functionarissen en of instanties door de wachtcommandant snel en in de juiste volgorde in kennis worden gesteld. De wachtcommandant staat in direct contact met de portier en de DKDB (Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging) van het Koninklijk Huis zodat hij kan acteren op hun acties, zoals bijvoorbeeld het in werking stellen van een evacuatieplan.
In de risicomatrix staat onder andere vermeld dat bij verschillende met name genoemde calamiteiten de wachtcommandant van de KMar degene is die de meldingen ontvangt van de DKDB en de huismeester van de DKB (Dienst Koninklijk Huis) en/of beide voornoemde instanties informeert over eventuele calamiteiten. Dat de wachtcommandant bij bepaalde calamiteiten patrouilles aanstuurt en de OPSCENT alarmeert en gedurende de calamiteit hier contact mee houdt. Dat de wachtcommandant bij bepaalde calamiteiten de eerste beveiligingsmaatregelen treft. Dat de wachtcommandant in staat moet zijn bij calamiteiten de noodhulp te alarmeren en de situatie te consolideren in afwachting van deze. Dat de wachtcommandant participeert in voorkomende gevallen in het motorkapoverleg. Dat de wachtcommandant eventuele meldingen van calamiteiten eerst volgens eigen waarneming verifieert. Dat de wachtcommandant degene is die zijn eigen lijn informeert bij eventuele calamiteiten. Dat de wachtcommandant bij calamiteiten bepaalde uitrusting verstrekt zoals bijvoorbeeld nachtzichtapparatuur, bepaalt waar eventuele extra fysieke bezetting op het beveiligingsobject ingezet dient te worden en zaken af muteert. [3]
De getuige [naam 3] verklaart dat verdachte in de nacht van 30 oktober 2020 op 31 oktober 2020 vanaf ongeveer 23:30 uur tot en met ongeveer 05:45 uur op de bank in de gezamenlijke ontspanningsruimte heeft gelegen. [4] Zij is gedurende de nacht twee a drie keer de ruimte ingelopen waar verdachte lag om eten of drinken te pakken. Eén keer heeft zij verdachte horen snurken. Dit was toen zij langer in de ruimte was om een broodje te maken. Rond 23.30 uur had zij verdachte al op de bank zien liggen. Toen was hij met zijn telefoon bezig en had hij zijn vest uit. De keren daarna lag verdachte helemaal gestrekt op de bank en had hij zijn ogen dicht en was de ruimte donker. Verdachte heeft geen enkele keer gereageerd op het feit dat zij in de kamer was. Tot half 6 in de ochtend heeft zij niets gehoord van verdachte of hem buiten de kamer gezien. Daarmee bedoelt zij dat zij niets heeft vernomen over zijn aanwezigheid of aansturing in werkzaamheden. Zij zag verdachte voor het eerst weer toen hij rond 05.45 uur de meldkamer inliep. [5]
De getuige [naam 4] verklaart over de nachtdienst van 30 oktober 2020 op 31 oktober 2020 dat verdachte aan het begin van de dienst, rond 23:00 uur, op de bank ging liggen in de gezamenlijke ruimte en dat hij de verlichting uit deed. Deze getuige verklaart dat hij even later zag de verdachte wakker was, omdat hij verdachte zijn ogen open had en hij op zijn telefoon keek die verlicht was. Omstreeks 02:00 uur is de getuige weer naar binnen gelopen. Verdachte lag nog steeds op de bank, de lichten waren nog steeds gedoofd en hij zag dat verdachte in elk geval niet meer op zijn telefoon keek want die was donker. Alles was donker, verdachte bewoog niet en zei niets. Gedurende de nacht is de getuige nog een aantal keer in de gezamenlijke ontspanningsruimte geweest en langs de bank gelopen waar verdachte op lag. De getuige verklaart dat verdachte steeds in het donker op de bank lag. Verdachte lag stil op de bank en bewoog hoogstens om op zijn zij te draaien. De getuige heeft ook niet meer gezien dat de telefoon van verdachte verlicht is geweest. [6]
Verdachte heeft zelf ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij regelmatig tijdens de nachtdiensten op de bank ging liggen. Tijdens de nachtdienst van 30 oktober 2020 op 31 oktober 2020 voelde hij zich niet zo lekker en heeft hij ook op de bank gelegen. Hij had toen een jong kind, wat hem in combinatie met de nachtdiensten veel energie kostte. [7]
Uit onderzoek naar het dreigingsbeeld voor [locatie] is gebleken dat de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (hierna: NCTV) inschat dat het mogelijk is dat dreiging op [locatie] en haar bewoonster daadwerkelijk realiteit wordt. Het algemene dreigingsbeeld wordt derhalve door de NCTV aangemerkt als ‘ernstig’. Dit dreigingsbeeld is doorlopend van toepassing. Uit een door de Koninklijke Marechaussee verstrekt overzicht blijkt dat er in de periode van juli 2020 tot en met september 2020 verschillende incidenten zijn geweest waarbij er sprake was van (mogelijk) gevaar voor [locatie] en haar bewoonster, dan wel waarbij sprake is geweest van mogelijk gevaar en/of een verdachte c.q. onwenselijke dan wel onduidelijke situatie. [8]
Overwegingen met betrekking tot bewijs
Het hof stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte tijdens de nachtdienst van 30 oktober 2020 op 31 oktober 2020 enige uren aaneengesloten in het donker met zijn ogen dicht op de bank in de ontspanningsruimte heeft gelegen en dat verdachte daarbij ook enige tijd heeft geslapen. Verdachte lag immers lange tijd in (nagenoeg) dezelfde houding in het donker op de bank, reageerde niet op zijn omgeving en een getuige heeft verdachte ook horen snurken.
Zowel door het urenlang met gesloten ogen op de bank liggen en niet reageren op zijn omgeving als door het slapen heeft verdachte zich opzettelijk ongeschikt gemaakt aan een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid en veiligheid. Ten aanzien van het slapen overweegt het hof dat onder deze omstandigheden – tijdens een nachtdienst, in het donker met gesloten ogen urenlang op een bank gaan liggen, terwijl je je niet zo lekker voelt – verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in slaap zou vallen. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijke opzet heeft gehad op het in slaap vallen. Doordat verdachte enige tijd heeft geslapen, is verdachte niet voortdurend paraat en waakzaam geweest.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet blijkt dat verdachte door het liggen op de bank meldingen heeft gemist of zich ongeschikt heeft gemaakt voor de dienst. Verdachte had steeds zijn portofoon bij zich en kon direct handelen als er een melding zou zijn geweest. Het hof deelt dat standpunt niet. Ook al zou verdachte steeds bereikbaar zijn geweest voor portofoonoproepen – hetgeen, gelet op de momenten van slaap, te betwijfelen valt – volgt daaruit niet dat verdachte voldoende invulling heeft gegeven aan de op hem rustende verplichting betreffende de waakzaamheid en veiligheid. Het urenlang met gesloten ogen op een bank liggen en niet op de omgeving reageren past daarbij niet. Hoewel verdachte niet zelf een wachtpost bemande, werd er van hem wel verwacht dat hij er zorg voor droeg dat zijn onderschikten voldoende paraat stonden. Verdachte diende ervoor te zorgen dat de leden van zijn dienstploeg hun taken goed uitvoerden en diende hierop actief toe te zien, om zo op de hoogte te geraken van de bijzonderheden op [locatie] en de bijzonderheden van de directe omgeving. Daarbij gaf verdachte het slechte voorbeeld aan zijn ondergeschikten door gedurende langere tijd op de bank in het donker te gaan liggen.
Nu verdachte zich er onvoldoende van heeft verzekerd dat door zijn dienstploeg de beveiligingsopdrachten juist werden uitgevoerd, heeft verdachte het risico gelopen dat bijzonderheden niet werden opgemerkt door zijn dienstploeg en dat verdachte evenmin van deze bijzonderheden op de hoogte zou geraken. Verdachte is daarom niet voortdurend in staat geweest te reageren op eventuele calamiteiten. Hierdoor is er, nu het algemene dreigingsbeeld door de NCTV als ‘ernstig’ wordt aangemerkt, schade te duchten geweest voor het te beveiligen object en haar bewoonster.
Het hof acht het dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de nacht van
30 oktober 2020 op 31 oktober 2020 schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 107 van het Wetboek van Militair Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf.
Het hof zal verdachte ten aanzien van de overige tenlastegelegde periode vrijspreken, omdat, hoewel bewezen kan worden dat verdachte ook in die periode tijdens nachtdiensten op de bank heeft gelegen, niet vaststaat hoelang verdachte op die momenten, al dan niet met gesloten ogen, op de bank heeft gelegen en of hij op die momenten heeft geslapen. Het hof kan dan daarom niet vaststellen dat verdachte op die momenten niet voldoende paraat en waakzaam is geweest.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, als militair, op
één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 30 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 te [pleegplaats] , gemeente [naam 1]
, in ieder geval in Nederland,
belast met de beveiliging van [locatie] (woonadres [lid van het Koninklijk Huis] ),
zichals wachtcommandant, tijdens de uitoefening van zijn wachtdienst,
(telkens)opzettelijk
, althans in ernstige mate nalatig, heeft onttrokken aan, dan welzich ongeschikt heeft gemaakt voor een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid
, althans die verplichting niet heeft vervuld dan wel niet in staat is geweest die verplichting te vervullen,
te weten het op de genoemde locatie houden van toezicht op de uitvoering van de portiersdienst en
/ofde wachtdienst en
/ofde patrouillegangen en
/ofhet houden van toezicht op zijn medewacht en
/ofop de veiligheid van alle personen en goederen, door toen en daar, tijdens één
of meer (nachtelijke
)wachtdienst
enwaarin hij, verdachte, als wachtcommandant was aangesteld, opzettelijk
, althans in ernstige mate nalatig,in
de ruimte met pantry,de zogenaamde ontspanningsruimte
(niet zijnde de ruimte waar hij zich op grond van punt 2.2. van de consignes zou moeten bevinden),de lichten te doven (althans met gedoofde lichten
) en/ofop de bank te gaan liggen en
/of (vervolgens) te gaan slapen, in ieder gevalin slaap te vallen,
althansen zijn, verdachtes, ogen gesloten te houden
althans toenen daar niet voortdurend paraat en waakzaam te zijn geweest,
terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade
is ontstaan aan, althanste duchten is geweest, voor de bestrijding van gemeen gevaar voor personen en
/ofgoederen danwel de veiligheid, hierin bestaande dat hij, verdachte, op de genoemde te beveiligen locatie niet voortdurend in staat is geweest adequaat te reageren op eventuele calamiteiten en de integriteit van het genoemde te beveiligen object en
/ofhaar bewoonster op die momenten niet te waarborgen is geweest.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Als militair opzettelijk zich ongeschikt maken voor een bijzondere verplichting betreffende de waakzaamheid of veiligheid, terwijl als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg daarvan schade te duchten is voor de bestrijding van gemeen gevaar voor personen of goederen, dan wel de veiligheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd omtrent de strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich als militair, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, schuldig gemaakt aan een wachtdelict. Verdachte is als wachtcommandant tijdens een nachtdienst op een bank in de ontspanningsruimte gaan liggen en heeft enige tijd op die bank liggen slapen. Verdachte heeft door zijn handelen onvoldoende toezicht gehouden en is niet voortdurend in staat geweest om adequaat te reageren op eventuele calamiteiten. Hierdoor is schade te duchten geweest voor [locatie] en haar bewoonster, [lid van het Koninklijk Huis] . Het hof neemt het verdachte extra kwalijk dat hij het feit heeft gepleegd in zijn hoedanigheid als wachtcommandant, wat betekent dat hij een voorbeeldfunctie had voor zijn ondergeschikten en op de uitvoering van hun taken diende toe te zien.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 augustus 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. Dat weegt derhalve niet strafverhogend.
Het hof constateert tevens dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van één jaar en ruim twee maanden. Gelet op de modaliteit en de hoogte van de op te leggen straf volstaat het hof echter met een constatering van die overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 107 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. T. Bertens, lid, en mr. E.P.J. Schelkers, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 10 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.P.J. Schelkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 oktober 2024.
Tegenwoordig:
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
mr. J.B. Develing, advocaat-generaal,
mr. K.E. Tangelder, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het dossier van de Koninklijke Marechaussee, BSP-dossiernummer [nummer 1] , afgesloten op 13 januari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , p. 14 e.v.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 27.
5.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanvullend verhoor van getuige [naam 3] , met nummer [nummer 2] , gesloten op 8 september 2021, opgenomen in het “Aanvullend onderzoek ten behoeve van hoger beroep”, p. 31-34.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , p. 51.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 26-09-2024.
8.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen omtrent de gevaarzetting [locatie] , met nummer [nummer 1] / [nummer 3] , gesloten op 05-10-2021, opgenomen in het “Aanvullend onderzoek ten behoeve van hoger beroep”, p. 4.