In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van de oma, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De oma heeft op 18 september 2024 laten weten dat zij haar hoger beroep intrekt, wat betekent dat zij de gronden van het hoger beroep niet handhaaft. Hierdoor verklaart het hof de oma niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep.
De vader, verweerder in deze zaak, heeft in zijn verweerschrift verzocht om een proceskostenveroordeling van de oma. Het hof heeft echter besloten geen proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat dit de eerste procedure van de oma betreft. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is geweest van 'family life' tussen de oma en het kind, wat meebrengt dat de oma het recht heeft om de zaak voor te leggen aan een rechter.
De beslissing van het hof houdt in dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof wijst verder af wat meer of anders is verzocht. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.