In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De man, die in financiële problemen verkeert, verzocht om schorsing van de kinderalimentatie die door de rechtbank was vastgesteld op € 352,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2024. De man stelde dat hij niet in staat was om deze alimentatie te betalen zonder in een persoonlijk faillissement te belanden. De vrouw, de verweerster, betwistte de financiële noodsituatie van de man en voerde aan dat hij nog steeds inkomen genereert en dat zijn uitgavenpatroon niet overeenkomt met een financiële crisis.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man financiële stukken over zijn situatie heeft overgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn stelling dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de beschikking te kunnen uitvoeren, voldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft onvoldoende tegenargumenten aangedragen om de financiële noodsituatie van de man te weerleggen. Het hof heeft daarom besloten het verzoek tot schorsing toe te wijzen en de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Tevens heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van kinderalimentatie, vooral wanneer de financiële situatie van de alimentatieplichtige partij in het geding is. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de schorsing onmiddellijk van kracht is, ondanks het hoger beroep.