ECLI:NL:GHARL:2024:6212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
200.344.398/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing schorsingsverzoek kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De man, die in financiële problemen verkeert, verzocht om schorsing van de kinderalimentatie die door de rechtbank was vastgesteld op € 352,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2024. De man stelde dat hij niet in staat was om deze alimentatie te betalen zonder in een persoonlijk faillissement te belanden. De vrouw, de verweerster, betwistte de financiële noodsituatie van de man en voerde aan dat hij nog steeds inkomen genereert en dat zijn uitgavenpatroon niet overeenkomt met een financiële crisis.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man financiële stukken over zijn situatie heeft overgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn stelling dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de beschikking te kunnen uitvoeren, voldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft onvoldoende tegenargumenten aangedragen om de financiële noodsituatie van de man te weerleggen. Het hof heeft daarom besloten het verzoek tot schorsing toe te wijzen en de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Tevens heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van kinderalimentatie, vooral wanneer de financiële situatie van de alimentatieplichtige partij in het geding is. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de schorsing onmiddellijk van kracht is, ondanks het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.398/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 568731)
beschikking van 8 oktober 2024 op het verzoek tot schorsing
in de zaak van:
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M. Strengers,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.E.M. Wielinga-van Dillen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder: de rechtbank), van 16 juli 2024, uitgesproken onder het zaaknummer dat bovenaan deze beschikking staat. De beschikking van 16 juli 2024 wordt ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met een verzoek tot schorsing, ingekomen op 2 augustus 2024, met producties;
  • het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing, met producties, en
  • een journaalbericht van de man van 9 september 2024 met producties.
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige1] heeft in een brief van 13 augustus 2024 aan het hof geschreven wat zij vindt van het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2024 plaatsgevonden. Partijen waren aanwezig, met hun advocaten.
Beide advocaten hebben pleitnota’s overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011, en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2013.
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
3.2
De rechtbank heeft op 12 december 2019 beslist dat de man vanaf 1 augustus 2019
een bedrag van € 193,- per kind per maand als kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
Na de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie in 2023 € 215,- per kind per maand.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank van 12 december 2019, gewijzigd en bepaald dat deze kinderalimentatie vanaf 22 december 2023 € 332,- per kind per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2024 € 352,- per kind per maand, vanaf 16 juli 2024 telkens te betalen vóór de eerste van de maand, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Aan het hof ligt voor het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de hiervoor genoemde beslissingen betreft. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de man het hof verzocht om zijn schorsingsverzoek op te vatten als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het hof heeft dit verzoek op de mondelinge behandeling afgewezen, omdat het niet tijdig en ook niet schriftelijk was ingediend.
4.3
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet heeft gemotiveerd. Omdat de beslissing tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd, moet het hof bij de beoordeling van het schorsingsverzoek een belangenafweging maken. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de verzoeker om de situatie te houden zoals die was voordat de uitspraak werd gedaan, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof ook de uitvoerbaarheid schorsen. Ook kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als zich na de bestreden uitspraak nieuwe feiten hebben voorgedaan waarmee in de bestreden uitspraak geen rekening gehouden kon worden. Die feiten moeten dan wel kunnen rechtvaardigen dat van de bestreden uitspraak wordt afgeweken.
4.5
De man stelt dat hij in een financiële noodsituatie verkeert, wat volgens hem maakt dat zijn belang bij het schorsen van de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de bestreden beschikking meteen te kunnen uitvoeren. Hij voert onder meer het volgende aan. De man loopt achter met het betalen van kinderalimentatie. Als hij wordt gedwongen om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen, valt zijn onderneming om en komt hij in een persoonlijk faillissement terecht. De man kan op dit moment niets onttrekken aan zijn onderneming, er is geen vermogen en hij kan niets lenen. De onderneming van de man is aangemerkt als risicobedrijf en staat onder verscherpt toezicht, vanwege onvoldoende solvabiliteit en een achtergestelde lening. De man kan ook niet - en zeker niet op korte termijn - meer inkomen genereren, aangezien hij als vrachtwagenchauffeur gebonden is aan de rijtijdenwet. Verder heeft de man in het kader van de belangenafweging aangevoerd dat de vrouw aanspraak maakt op een hoger kindgebonden budget en een hogere huurtoeslag dan waarvan de rechtbank is uitgegaan in de bestreden beschikking en dat de vrouw een eigen inkomen heeft en kinderbijslag ontvangt.
4.6
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat de man onvoldoende financiële middelen heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te betalen en dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan haar belang bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Zij voert onder meer het volgende aan. De man is nog steeds aan het werk en genereert inkomen. Nergens blijkt uit dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om aan zijn lopende alimentatieverplichtingen te voldoen en de vrouw is bereid om een betalingsregeling te treffen voor de ontstane achterstand in het betalen van kinderalimentatie. Het uitgavenpatroon van de man past niet bij een financiële noodsituatie. Van de man kan en mag worden verwacht dat hij bij de uitgaven die hij doet rekening houdt met zijn onderhoudsverplichting. De vrouw komt geld tekort voor de kinderen, zeker nu de man is gestopt met het betalen van kinderalimentatie. Zij heeft daarom haar spaargeld moeten aanwenden en geld moeten lenen. De vrouw kan niet meer uren werken. De rechtbank heeft de alimentatie juist berekend.
4.7
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat zijn belang bij het schorsen van de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de bestreden beschikking meteen te kunnen uitvoeren, voldoende met stukken heeft onderbouwd, in het bijzonder met de financiële stukken van de accountant. De vrouw heeft in haar verweer te weinig daartegenover gesteld. Dat de vrouw op social media berichten heeft gevonden van de man en/of zijn partner over onder meer vakanties en etentjes weegt niet op tegen de stukken van de accountant. Het hof zal het schorsingsverzoek van de man daarom toewijzen.
4.8
Omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, zal het hof de proceskosten in deze schorsingsprocedure compenseren. Dit betekent dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man tot schorsing toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juli 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 8 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.