ECLI:NL:GHARL:2024:6209

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
200.342.248
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woning en belangenafweging bij echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die in 2017 in Marokko zijn gehuwd en zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Ozates, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Makhloufi, hebben hun geschil over het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats1] aan het hof voorgelegd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 28 februari 2024 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurster zou zijn van de woning vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De man heeft in hoger beroep drie grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het huurrecht van de woning aan hem toe te kennen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2024 is gebleken dat beide partijen belang hebben bij het behoud van de woning, gezien de woningnood in de omgeving.

Het hof heeft geoordeeld dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.342.248 en 200.342.249
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560164)
beschikking van 8 oktober 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Ozates,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Makhloufi.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 mei 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • de reactie namens de man op het verweerschrift van de vrouw, met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 17 september 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 september 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.3
Het journaalbericht van 17 september 2024 is te laat ingediend. Na bezwaar tegen overlegging door mr. Ozates heeft het hof, nadat mr. Makhloufi heeft verteld zich daar in te kunnen vinden, beslist dat dit journaalbericht met producties buiten beschouwing wordt gelaten.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2017 te [plaats1] , Marokko, met elkaar gehuwd.
3.2
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken,
  • bepaald dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster is van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats1] .
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en op de datum van de door het hof te wijzen beschikking de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat de man het huurrecht heeft van de voormalig echtelijke woning.
4.3
De vrouw voert verweer. De vrouw vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man. Daarnaast heeft de vrouw verzocht een proceskostenveroordeling uit te spreken ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep. De vrouw heeft dit aangemerkt als een incidenteel hoger beroep. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken dat het verzoek van de vrouw er niet op is gericht om de beslissing van de rechtbank te wijzigen. Het hof heeft het stuk van de vrouw daarom niet aangemerkt als een incidenteel hoger beroep.
Echtscheiding – grief I
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de beoordeling van het verzoek tot echtscheiding en dat op dit verzoek Nederlands recht van toepassing is. Deze beslissingen zijn juist en op de juiste gronden genomen, zodat het hof deze beslissingen als uitgangspunt zal nemen.
5.3
Ingevolge artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek wordt op verzoek van één der echtgenoten echtscheiding uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is.
5.4
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft in eerste aanleg betoogd geen bezwaar te hebben tegen de echtscheiding en heeft de rechtbank daarom verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft, zoals hiervoor al is overwogen, in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
5.5
Het hof is van oordeel dat de man in eerste aanleg heeft gekregen wat hij heeft verzocht, zodat het hof grief I van de man wegens een gebrek aan belang zal afwijzen.
Daar komt bij dat door de man de duurzame ontwrichting, ook in hoger beroep, niet betwist. Voor zover de man in hoger beroep heeft betoogd dat hij geen ander onderkomen heeft en niet elders terecht kan en dat ongehuwden volgens het Islamitisch recht niet mogen samenwonen, overweegt het hof - ten overvloede - nog het volgende. Het hof heeft begrip voor de zorgen van de man over zijn (toekomstige) woonsituatie. Deze zorgen zullen ook bij de vrouw leven. Dit is alleen geen reden om de beslissing ten aanzien van echtscheiding te vernietigen en op een later moment opnieuw uit te spreken. Ditzelfde geldt voor het argument dat de man volgens het Islamitisch recht niet ongehuwd mag samenwonen. Daarbij komt dat de echtscheiding tussen partijen weliswaar is uitgesproken, maar dat partijen gehuwd blijven tot de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Huurrecht woning – grieven II en III
5.6
Het hof zal bepalen dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning. Het hof zal deze beslissing hierna uitleggen.
5.7
Zowel de man als de vrouw wil graag in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. Zij hebben allebei - zeker met het oog op de grote woningnood in de omgeving van [plaats2] - een groot belang bij toewijzing van het huurrecht. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft het hof daar begrip voor, maar er moet - zoals de rechtbank ook al heeft overwogen - een knoop worden doorgehakt.
5.8
Het hof stelt voorop dat zowel de man als de vrouw hebben verklaard dat zij niet (langdurig) bij familie of op een andere plek terecht kunnen. Ook hebben de man en de vrouw allebei sociale binding met [woonplaats1] en omstreken.
Vast staat dat de echtelijke woning een sociale huurwoning is. De man voldeed en voldoet aan de inkomenseisen die daarvoor worden gesteld, daarover bestaat ook geen discussie. De man heeft in eerste aanleg én in hoger beroep aangevoerd dat het inkomen van de vrouw te hoog is om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. De vrouw voert aan dat haar inkomen niet veel scheelt met dat van de man, maar heeft geen openheid gegeven over de hoogte van haar inkomen. Dit had, gelet op de stellingen en verzoeken van de man, wel op haar weg gelegen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw zich uiteindelijk en pas na vragen van het hof bereid verklaard om alsnog inkomensgegevens van de vrouw te overleggen, maar het hof vindt dit te laat. Het hof heeft onder deze omstandigheden niet kunnen vaststellen of de vrouw wel in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Daarbij komt dat de vrouw tot het huwelijk van partijen in december 2017 in [plaats3] heeft gewoond en ook gedurende het huwelijk perioden bij haar moeder in [plaats3] heeft verbleven. Zoals door de man onweersproken gesteld reisde de vrouw dan vanuit [plaats3] naar haar werk in [plaats2] . Door de vrouw zijn geen steekhoudende feiten en omstandigheden aangevoerd of onderbouwd waarom nu niet meer van haar kan worden gevergd om vanuit [plaats3] naar [plaats2] te reizen.
Proceskostenveroordeling
5.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, zoals door de vrouw is verzocht. Het hof zal daarom de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend wat betreft het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 februari 2024, uitsluitend wat betreft het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder is van de woning aan de [adres] in [woonplaats1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 8 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.