In deze zaak gaat het om de opheffing van het beschermingsbewind over de goederen van verzoeker, die in 1970 in Iran is geboren. Op 10 december 2012 heeft de kantonrechter in de rechtbank Utrecht het bewind ingesteld op verzoek van verzoeker, vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De huidige bewindvoerder is [de bewindvoerder] B.V. Verzoeker heeft op 2 maart 2023 de kantonrechter verzocht om het bewind op te heffen, maar dit verzoek werd op 11 januari 2024 afgewezen. Verzoeker is het niet eens met deze beslissing en gaat in hoger beroep.
Het hof heeft op 20 september 2024 de zitting gehouden, waarbij verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren, maar de bewindvoerder niet. Het hof heeft verschillende stukken ontvangen, waaronder het beroepschrift en correspondentie van de advocaat en de bewindvoerder. Het hof oordeelt dat de omstandigheden van verzoeker zijn veranderd; hij is inmiddels schuldenvrij, heeft een baan en heeft deelgenomen aan een budgetcursus. De bewindvoerder heeft aangegeven akkoord te zijn met de opheffing van het bewind.
Gelet op de positieve ontwikkeling in de financiële situatie van verzoeker, oordeelt het hof dat hij in staat is om zelf zijn geldzaken te beheren, eventueel met ondersteuning van de Raad en Daad balie van het Leger des Heils. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en heft het bewind op, met ingang van 10 oktober 2024.