ECLI:NL:GHARL:2024:6206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.379
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen en de rol van ouders in het gezinsleven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van vier minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de ondertoezichtstelling en heeft twee grieven ingediend. De eerste grief betreft het niet gelasten van een contra-expertise, terwijl de tweede grief zich richt op de gronden voor de ondertoezichtstelling. De moeder, de raad voor de kinderbescherming en de GI hebben verweer gevoerd en verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader en de moeder zijn de ouders van vier minderjarige kinderen, die bij de moeder wonen. De kinderen zijn op 27 oktober 2022 onder toezicht gesteld, en de kinderrechter heeft op 12 april 2024 de ondertoezichtstelling verlengd. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter van 1 november 2023 vernietigd, waarbij de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de kinderen en dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken om deze zorgen weg te nemen.

Het hof heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de ontwikkeling van de kinderen en de zorgen die er zijn. De vader heeft geen gezag meer over de kinderen en woont niet in het gezin. Het hof heeft de bezwaren van de vader tegen het onderzoek van de raad voor de kinderbescherming overwogen, maar is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.379
(zaaknummer rechtbank Gelderland 433034)
beschikking van 8 oktober 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve,
en
de
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Striekwold,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
locatie Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 12 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 juli 2024;
- een brief van de raad van 22 augustus 2024 met productie;
- een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 29 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 3 september 2024 met producties.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben bij brief van 22 augustus 2024 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2016;
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2018;
- [de minderjarige4] (hierna: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2020.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
De kinderen zijn op 27 oktober 2022 onder toezicht gesteld van de GI. De beschikking van 27 oktober 2023 waarbij de kinderrechter de ondertoezichtstelling heeft verlengd voor de duur van een jaar is door dit hof bij beschikking van 11 januari 2024 vernietigd.
3.3
In de beschikking van 1 november 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken, een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen twee uur per week op de woensdag(middag) onder begeleiding contact hebben met de vader en bepaald dat de GI de regie heeft over het uitbreiden of eventueel opschorten van het contact. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag over de kinderen in eenhoofdig gezag, afgewezen.
Deze beschikking is in de beschikking van 16 juli 2024 van dit hof vernietigd voor zover het betreft het gezag. Het hof heeft de moeder, uitvoerbaar bij voorraad, belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar tot
12 april 2025.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op het niet gelasten van een contra-expertise. De tweede grief ziet op de gronden waarop de ondertoezichtstelling is verleend.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, naar het hof begrijpt: het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen en de verzoeken die de vader bij wijze van zelfstandig verzoek in zijn verweerschrift van 19 maart 2024 heeft gedaan, alsnog toe te wijzen. Kosten rechtens.
4.3
De raad, de GI en de moeder voeren op de mondelinge behandeling verweer en vragen het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat het toetsingskader van het hof beperkt is tot het wettelijke kader van het hierna uiteengezette artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het hof gaat dan ook voorbij aan de – vele – argumenten die de vader aandraagt die niet zien op het toetsingskader van het hof.
5.2
Volgens het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter hier na eigen onderzoek over en voegt daar het volgende aan toe.
5.4
Helder is dat de vader veel bezwaren heeft tegen het door de raad uitgevoerde onderzoek. Echter niet is in geschil dat er de nodige zorgen zijn over de kinderen terwijl vast staat dat het de ouders niet is gelukt om tot samenwerking te komen om deze zorgen weg te nemen. Hierbij is van belang dat de ouders een heftige voorgeschiedenis hebben waarbij de vader een specifieke visie heeft over bepaalde zaken en daarvan niet wenst af te wijken. Er was dan ook veel discussie over de opvoeding van de kinderen en het al dan niet, of hoe, inzetten van hulpverlening. Nu de moeder sinds kort alleen het gezag heeft over de kinderen, kunnen deze discussies tussen de ouders plaatsmaken voor een constructieve samenwerking tussen de moeder en de GI waarbij het belang van de kinderen vooropstaat. Het is aan de GI om de komende periode een andere koers te gaan varen waarin de vader – zonder gezag – meer op de achtergrond zal staan. Hierdoor zullen er ook mogelijkheden komen om (op termijn) de hulp naar het vrijwillige kader over te dragen. Daarvoor is het nu te vroeg.
Het hof is daarbij, anders dan de vader, van oordeel dat de inbreuk die de ondertoezichtstelling op de persoonlijke levenssfeer van de vader maakt relatief klein en proportioneel is. De vader heeft immers geen gezag meer over de kinderen en woont niet in het gezin van de moeder en de kinderen.
5.5
Daarbij is op de mondelinge behandeling gebleken dat voor de moeder en de jeugdbeschermer de maatregel als noodzakelijk wordt ervaren. De moeder is op dit moment nog niet voldoende opgewassen tegen de standvastige houding van de vader (in de setting van een vrijwillig kader en na het einde van het contactverbod). De raad heeft hierdoor zorgen over de mate waarin de moeder op dit moment in staat is om de belangen van de kinderen voorop te blijven stellen. Het hof deelt deze zorgen en vindt het belangrijk dat de moeder de komende periode gebruikt om haar vaardigheden te verbeteren om meer weerstand te kunnen bieden aan de vader. Ook het hof ervaart de vader als een man die vast lijkt te zitten in een gevoel van onrecht en wantrouwen. De vader lijkt niet in staat om over zijn eigen schaduw heen te stappen en de belangen van zijn kinderen nu voorop te zetten. Zo hebben de kinderen die hun vader missen al maandenlang geen contact meer met hem enkel en alleen omdat de vader zich verzet tegen de voorwaarden die de GI (begrijpelijk stelt) om het contact weer te gaan vormgeven.
5.6
In het kader van de ondertoezichtstelling zal er nog moeten worden gewerkt aan in ieder geval de volgende, door de kinderrechter al benoemde, doelen om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen:
- de kinderen groeien op in een veilige opvoedsituatie, waarbij aangesloten wordt bij hun
behoeften en ontwikkeling. Zij krijgen duidelijkheid over de status van de relatie van de
ouders;
- de kinderen hebben begeleid contact met hun vader op een manier die voor hen prettig
en veilig is. De GI heeft hierin de regie;
- de kinderen hebben een vader die aansluit bij wat zij nodig hebben in hun
ontwikkelingsfase;
- de kinderen hebben een moeder die in hun belang grenzen blijft stellen en hun veiligheid
bewaakt. Dit kan geborgd worden door hulpverlening te betrekken indien nodig.
Contra expertise
5.7
Artikel 810a Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.8
De kinderrechter heeft overwogen dat een contra-expertise niet mede tot de beslissing van de zaak leiden. Duidelijk is dat er verschillende ernstige zorgen om de kinderen zijn; een contra-expertise naar de achterliggende problematiek zal niets veranderen aan het bestaan van de zorgen. Alleen al om deze reden zal de kinderrechter het verzoek hiertoe afwijzen. Bovendien acht de kinderrechter de door de vader verzochte contra-expertise in strijd met het belang van de kinderen, omdat uit de door de vader geformuleerde vragen en zijn toelichting hierop tijdens de mondelinge behandeling (nog steeds) volgt dat voor de vader een belangrijk doel van een contra-expertise is om zijn gelijk te bewijzen, hetgeen ertoe zou leiden dat de kinderen nog meer in de strijd tussen de ouders worden betrokken.
5.9
Het hof is net als de kinderrechter en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het verzoek van de vader tot het gelasten van een contra-expertise dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland,
locatie Zutphen, van 12 april 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, H. Phaff en K. Hermsen, bijgestaan door de griffier, en is op 8 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.