ECLI:NL:GHARL:2024:6190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
21-002889-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige kleindochter

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die is veroordeeld voor ontucht met zijn kleindochter. De verdachte heeft gedurende een periode van acht maanden ontuchtige handelingen gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de kleindochter. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.533,84 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar wel is veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 18 juli 2023 en 20 september 2024, waarbij het hof de verklaringen van de benadeelde partij als betrouwbaar heeft beoordeeld. De verdachte heeft ontkend schuldig te zijn, maar het hof heeft geoordeeld dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om tot een veroordeling te komen. De zaak heeft grote impact gehad op de betrokkenen, en het hof heeft de ernst van de feiten zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002889-22
Uitspraak d.d.: 4 oktober 2024
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2022 met het parketnummer
18-064871-21 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
wonende te [adres] [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 18 juli 2023 en 20 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met dien verstande dat enkel nog de bijzondere voorwaarde van een contactverbod zal worden gesteld.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouwen, mr. M.R.M. Schaap en mr. W. Koopmans, en door de advocaat van de benadeelde partij is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte vrijgesproken van het primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van het subsidiair aan hem ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest en met een aantal bijzondere voorwaarden;
  • de onder de verdachte in beslag genomen computer verbeurdverklaard;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, te weten tot het bedrag van de gevorderde materiële schade van
€ 33,84, alsmede immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in hetgeen overigens is gevorderd.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met
10 januari 2021 te [plaats] , met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2014, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten (telkens)
- het nat/vochtig maken van zijn vinger(s) door deze in zijn mond te plaatsen en/of aan zijn vinger(s) te likken en/of (vervolgens) het met zijn vinger(s) betasten van de vagina van die [benadeelde] en/of
- het met zijn vinger(s) wrijven over/in/tussen de schaamlippen en/of vagina van die [benadeelde] en/of
- het brengen van een of meerdere vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] en/of
- het met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten van de bill(en) van die [benadeelde] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met
10 januari 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2014, door (telkens)
- het nat/vochtig maken van zijn vinger(s) door deze in zijn mond te plaatsen en/of aan zijn vinger(s) te likken en/of (vervolgens) het met zijn vinger(s) betasten van de vagina van die [benadeelde] en/of
- het met zijn vinger(s) wrijven over/in/tussen de schaamlippen en/of vagina van die [benadeelde] en/of
- het brengen van een of meerdere vinger(s) in de vagina van die [benadeelde] en/of - het met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten van de bil(len) van die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van hetgeen primair is ten laste gelegd

Het gerechtshof acht - evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging van hetgeen subsidiair is ten laste gelegd

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige kleindochter. Méér in het bijzonder heeft hij verklaard dat hij wel een keer haar vagina heeft ingesmeerd met vaseline omdat zij daar jeuk had. In het verlengde hiervan is door de verdediging vrijspraak bepleit, op nader in de schriftelijke pleitnota’s aangevoerde gronden.
Hierover overweegt het gerechtshof het volgende.
Het gerechtshof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de anders luidende lezing van de gang van zaken door de verdachte niet aannemelijk geworden.
Het gerechtshof stelt voorop dat verklaringen voor hun betrouwbaarheid dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop die verklaringen zijn afgelegd.
Betrouwbaarheid [benadeelde]
Hetgeen [benadeelde] in het studioverhoor heeft verteld over de ontuchtige handelingen die haar opa, de verdachte, met haar heeft verricht, is naar het oordeel van het gerechtshof authentiek, consistent en voldoende gedetailleerd. [benadeelde] heeft verteld zonder al te veel aarzelingen op vragen en bij het noemen van details.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, heeft [benadeelde] daarvóór vrij spontaan en zonder evidente beïnvloeding, sturing of aansporing door haar moeder en vader aan hen onthuld wat opa met haar heeft gedaan. Daarvan blijkt zowel uit het informatieve gesprek tussen de vader van [benadeelde] en de politie, als uit de aangifte door de moeder van [benadeelde] (op pagina 27 van het politieonderzoek).
Hetgeen [benadeelde] heeft verteld in het studioverhoor is in overeenstemming met de inhoud van het informatieve gesprek dat haar vader heeft gevoerd met de politie, alsmede met de aangifte. Details over de ontuchtige handelingen van de verdachte waarover [benadeelde] heeft verteld aan haar ouders komen overeen met de inhoud van het studioverhoor. Dat gegeven vormt mede een basis voor de betrouwbaarheid van hetgeen [benadeelde] heeft verteld aan de politie.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] , zoals afgelegd in het studioverhoor, wordt daarnaast door het gerechtshof mede gebaseerd op de inhoud van de rapportage betreffende de verklaring van [benadeelde] , zoals opgemaakt door drs. [deskundige] .
[deskundige] heeft blijkens haar rapportage - kortgezegd - geen twijfel over de betrouwbaarheid van hetgeen [benadeelde] heeft verteld en over de wijze waarop de verklaring van [benadeelde] tot stand gekomen is.
Op grond van het bovenstaande acht het gerechtshof het resultaat van het studioverhoor van [benadeelde] betrouwbaar.
Bewijsminimum
De verklaring van [benadeelde] , zoals afgelegd in het studioverhoor met de politie, wordt ondersteund door hetgeen de verdachte heeft verklaard, voor zover inhoudende dat [benadeelde] wel bij hem in bed sliep wanneer zij logeerde bij opa en oma, dat hij zijn vinger nat maakte in haar bijzijn en dat hij met zijn hand tussen haar benen is geweest.
Met betrekking tot dit laatste heeft de verdachte - ter terechtzitting van de rechtbank - tevens verklaard dat hij wel eens vaseline op haar kruis of plasser heeft aangebracht omdat zij daar jeuk had. Het gerechtshof acht echter niet aannemelijk geworden dat de verdachte uitsluitend met zijn hand over de vagina van [benadeelde] wreef om daar zalf aan te brengen.
Het gerechtshof stelt vast dat [benadeelde] heeft verklaard dat haar opa wel zalf op haar plasser aanbracht, maar zij heeft niet verklaard dat dit aanbrengen van zalf iedere keer gebeurde wanneer hij aan haar plasser zat/wreef. In het studioverhoor heeft [benadeelde] onder meer verteld dat de zalf in een kastje naast opa stond en dat opa
nietde zalf op zijn vinger had wanneer hij aan zijn vinger likt en (vervolgens) aan haar plasser gaat friemelen.
Wettig bewijs is aldus aanwezig en dat wettig bewijs is daarnaast overtuigend.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de bewijsverweren van de verdediging.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2020 tot en met 10 januari 2021 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn, verdachtes, waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2014, door het nat maken van zijn vinger door deze in zijn mond te plaatsen en aan zijn vinger te likken en vervolgens het met zijn vinger betasten van de vagina van die [benadeelde] en het met zijn vinger wrijven over de vagina van die
[benadeelde] en het betasten van de billen van die [benadeelde] .
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit
Het subsidiair bewezen verklaarde feit levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich gedurende acht maanden schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn kleindochter [benadeelde] , die destijds zes jaren jong was. Door zijn handelen heeft de verdachte op ontoelaatbare wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op zijn kleindochter had en is hij ernstig tekortgeschoten op de dagen dat [benadeelde] aan hem als opa was toevertrouwd. De verdachte heeft de belangen van zijn kleindochter veronachtzaamd en heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, hetgeen in het algemeen als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van meestal lange duur mee kan brengen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 augustus 2024, waaruit onder meer blijkt dat hij nimmer is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit. Het gerechtshof kent hieraan overigens geen bijzondere betekenis toe, nu het uitblijven van enig delictgedrag als een normale omstandigheid heeft te gelden;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen - inclusief de weging van de persoonlijke omstandigheden -vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
De verdediging heeft in het kader van het in hoger beroep gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege laat. De aard en ernst van het thans bewezen verklaarde feit laat daartoe naar het oordeel van het gerechtshof geen ruimte, óók niet wanneer dat er toe zou leiden dat de verdachte en zijn vrouw hun woning kwijt dreigen te raken. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Gelet op het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie, is het gerechtshof van oordeel dat sprake is van een dusdanig ernstig strafbaar feit, dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het gerechtshof zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
De voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf dient niet alleen mede om de ernst van het gepleegde feit te onderstrepen, maar ook ter voorkoming van herhaling van delictgedrag bij de verdachte. Het gerechtshof acht het stellen van bijzondere voorwaarden omtrent begeleiding en behandeling van verdachte bij dat voorwaardelijk strafdeel thans niet meer opportuun. Wel zal het gerechtshof een contactverbod met [benadeelde] opleggen als extra waarschuwing voor de verdachte om contact met [benadeelde] te vermijden.
Bij het bepalen van deze straf heeft het gerechtshof zich rekenschap gegeven dat de zaak in hoger beroep niet is behandeld binnen een termijn van 24 maanden. De geringe overschrijding van deze termijn merkt het gerechtshof niet aan als een onredelijke overschrijding, nu het onderzoek voldoende voortvarend heeft plaatsgevonden en is veroorzaakt door een nader bevolen onderzoek door een deskundige en door ziekte van de raadsvrouwe van verdachte.

In beslag genomen voorwerp

Ter zake van de onder de verdachte in beslag genomen computer zal het gerechtshof gelasten dat die computer aan de verdachte zal worden geretourneerd, met dien verstande dat de enkele op die computer aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen eerst zullen worden verwijderd van die computer voordat die zal worden teruggegeven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 33,84 en immateriële schade ten bedrage van € 6.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 4.033,84. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van de gevorderde materiële schade, alsmede tot een bedrag van € 2.500,- ter zake van immateriële schade, totaal: € 2.533,84.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is het gerechtshof van oordeel dat de vordering op dit moment onvoldoende is onderbouwd en de (nadere) behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2014.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een computer (nadat de kinderpornografische afbeeldingen zijn verwijderd).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.533,84 (tweeduizend vijfhonderddrieëndertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 33,84 (drieëndertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.533,84 (tweeduizend vijfhonderddrieëndertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 33,84 (drieëndertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 januari 2021.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. L.T. Wemes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 4 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.