ECLI:NL:GHARL:2024:6144

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23/2332
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, nadat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk had verklaard. De WOZ-beschikking, die de waarde van de onroerende zaak op € 1.390.000 vaststelde, was bekendgemaakt op 30 april 2021. Het bezwaar was door de gemachtigde van belanghebbende ingediend, maar de heffingsambtenaar stelde dat dit bezwaar buiten de wettelijke termijn was ontvangen, namelijk op 19 juli 2021, terwijl het uiterlijk op 11 juni 2021 ontvangen had moeten zijn. Tijdens de zitting op 4 september 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende betoogd dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat de datumstempel van de heffingsambtenaar niet betrouwbaar was. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaar buiten de termijn was ingediend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van belanghebbende af, inclusief de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2332
uitspraakdatum: 1 oktober 2024
Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 2 januari 2023, nummer UTR 22/258, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 1.390.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Het aanslagbiljet heeft als dagtekening 30 april 2021.
2.2.
De gemachtigde heeft namens belanghebbende bezwaar ingesteld tegen de beschikking. Het bezwaarschrift is door de gemachtigde van belanghebbende gedateerd op 9 juni 2021, het bezwaarschrift is volgens het op het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar aangebrachte stempel door de heffingsambtenaar ontvangen op 19 juli 2021.
2.3.
Op de tot de gedingstukken behorende enveloppe waarin het bezwaarschrift naar de heffingsambtenaar is verzonden, is een stempel aangebracht met de datum ’19 juli 2021’. Een door het postbedrijf aangebracht datumstempel is niet zichtbaar.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van belanghebbende aan de gemachtigde van 15 mei 2021 waarmee hij de machtiging toezendt aan de gemachtigde. De machtiging heeft als datum van ondertekening 15 mei 2021.

3.Geschil

3.1.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn algemeen geformuleerde grieven in zijn hogerberoepschrift uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen en het geschil beperkt tot de vraag of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.3.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende het verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn op de grond dat de redelijke termijn voor de gecombineerde bezwaar- en beroepsfase korter dan twee jaar zou moeten zijn uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking van het besluit aan belanghebbende (artikel 3:41 Awb). Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (art 6:11 Awb).
4.2.
De WOZ-beschikking is bekendgemaakt op 30 april 2021. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 11 juni 2021 moeten zijn ontvangen door de heffingsambtenaar.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het bezwaar door hem is ontvangen buiten de wettelijke termijn. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst de heffingsambtenaar op het datumstempel dat is aangebracht op het bezwaarschrift. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat binnenkomende post op de dag van ontvangst wordt geopend en na te zijn voorzien van een datumstempel van de dag van binnenkomst digitaal wordt verwerkt voor behandeling doordat het wordt ingescand, dus inclusief datumstempel. Nu op het bezwaarschrift het datumstempel ‘19 juli 2021’ is aangebracht, is het bezwaar door hem ontvangen buiten de wettelijke termijn, aldus de heffingsambtenaar.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar het bezwaar heeft ontvangen op 9 juni 2021, dus binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting gesteld dat handmatig aangebrachte stempels niet betrouwbaar zijn. Voorts heeft de gemachtigde verklaard dat het door het postbedrijf op de enveloppe waarin het bezwaarschrift bij de heffingsambtenaar is bezorgd aangebrachte datumstempel maatgevend is en niet het door de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift aangebrachte datumstempel. Nu het zijn standaard werkwijze is om bezwaren direct in te dienen op de dag waarop hij de betreffende aanslag of beschikking van zijn cliënten ontvangt en het datumstempel op de enveloppe waarin belanghebbendes bezwaarschrift is bezorgd bij de heffingsambtenaar onleesbaar is, is het bezwaar door de heffingsambtenaar ontvangen op 9 juni 2021, aldus de gemachtigde van belanghebbende.
4.5.
Het Hof overweegt als volgt. Nu de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof door de gemachtigde van belanghebbende onweersproken heeft verklaard dat binnenkomende post op de dag van binnenkomst wordt geopend, voorzien van een datumstempel van de desbetreffende dag en digitaal verwerkt en er verder geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het op het bezwaarschrift aangebrachte datumstempel, acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar heeft ontvangen op 19 juni 2021, derhalve buiten de wettelijke termijn. De heffingsambtenaar heeft, nu van een mogelijke verschoningsgrond niet is gebleken, het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard. Voor zover belanghebbende heeft willen betogen dat het aanslagbiljet niet correct is verzonden, dan acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ruim vóór het einde van de bezwaartermijn bekend is geraakt met het aanslagbiljet, aangezien al op 15 mei 2021 de machtiging ten behoeve van deze bezwaarprocedure aan de gemachtigde is toegezonden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, raadsheer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
De griffier, De raadsheer,
J.W.J. de Kort J.M.W. van de Sande
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 2 oktober 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.