ECLI:NL:GHARL:2024:6073

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
200.340.164
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een zorgregeling en kinderalimentatie tussen de ouders van drie minderjarige kinderen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de zorgregeling en de kinderalimentatie waren vastgesteld. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, die bij de vrouw wonen. De man heeft in het verleden bijgedragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, maar de vrouw verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en een verhoging van de kinderalimentatie. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de minderjarigen zijn gehoord en de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling en de kinderalimentatie rechtvaardigen. De ouders hebben overeenstemming bereikt over een groot deel van de regeling, maar er zijn nog geschillen over de vakanties en feestdagen. Het hof heeft besloten dat de kinderen tijdens de feestdagen om en om bij de ouders verblijven, en heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 53,- per kind per maand, ingaande op 1 februari 2024. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.164
(zaaknummer rechtbank Gelderland 421555)
beschikking van 26 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W.C. Giebels.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 december 2023 en 26 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 april 2024;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Egger-van Oppen van 12 augustus 2024 met producties.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn – afzonderlijk van elkaar – op 19 augustus 2024 door mr. Mans gehoord in bijzijn van de griffier.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009;
  • [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2011, en
  • [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2020,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
De ouders zijn overeengekomen dat de kinderen vanaf juni 2022, het moment dat de vrouw over eigen woonruimte beschikte, de ene week bij de man en de ander week bij de vrouw verbleven. Vanaf december 2022 verbleven de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man.
3.3
In de beschikking van 6 december 2022 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] een bedrag van € 80,- per kind per maand zal voldoen en voor [de minderjarige1] een bedrag van € 160,- per maand.
Deze bijdragen bedragen met ingang van 1 januari 2024 ingevolge de wettelijke indexering € 87,72 per kind per maand respectievelijk € 175,70 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en uitvoerbaar bij voorraad, de door de ouders overeengekomen zorgregeling gewijzigd en met ingang van 1 februari 2024 een zorgregeling vastgelegd waarbij:
  • [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de vader verblijven gedurende eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige3] op vrijdag ophaalt uit school en de moeder de kinderen zondag weer bij de vader ophaalt;
  • [de minderjarige3] daarnaast bij de vader verblijft elke dinsdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school, waarbij de vader haar dinsdag uit school ophaalt en op woensdag naar school brengt, en
  • [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven in onderling overleg tussen de ouders te verdelen.
Verder heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van 6 december 2022, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 februari 2024 voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bepaald op € 48,- per kind per maand en voor [de minderjarige3] op € 22,- per maand.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de zorgregeling en de kinderalimentatie.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het betreft de voor de vakanties en feestdagen vastgestelde zorgregeling en de vastgestelde kinderalimentatie, en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
  • de kinderen gedurende de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen zoals omschreven onder 6 van het beroepschrift bij de vader verblijven, en
  • de man met ingang van 26 januari 2024 als kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 131,- per kind per maand en voor [de minderjarige3] een bedrag van € 195,- per maand.
Verder verzoekt de vrouw de proceskosten te compenseren.
4.3
De man voert verweer en hij vraagt het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen, met uitzondering van de compensatie van proceskosten, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt.
5.3
De ouders hebben inmiddels overeenstemming bereikt over een groot deel van de vakantie- en feestdagenregeling. Daarover is dus geen beslissing meer nodig. Er bestaat alleen nog discussie over Kerstmis, oud en nieuw en Pasen. De vader wil een wissel tijdens deze feestdagen, de moeder dat niet. Voor deze dagen zal het hof – conform het advies van de raad – de visie van de vrouw volgen en bepalen dat de kinderen gedurende deze dagen het ene jaar bij de moeder zijn en het andere jaar bij de vader, zoals weergegeven in het dictum. Op die manier ervaren de kinderen gedurende de betreffende feestdagen meer rust omdat ze niet halverwege deze feestdagen hoeven te wisselen. Gelet op de verhoudingen tussen de ouders is dat belangrijk voor de kinderen, want momenteel ervaren de kinderen nog de nodige spanningen tussen de ouders. Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het kindgesprek laten weten dat zij het belangrijk vinden dat de ouders wat beter met elkaar zouden kunnen opschieten. Daarom zou het goed zijn als de ouders hulp gaan zoeken om hun ouderschap beter vorm te geven; samen lukt hen dit kennelijk niet. De raad adviseert de ouders om een traject van solo parallel ouderschap te gaan volgen. Het hof staat achter dit advies en benadrukt richting de ouders dat dit van groot belang is voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden
5.4
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, en dat zij instemmen met een hernieuwde beoordeling van de behoefte en draagkracht.
Omvang van het geschil, volgorde van de bespreking
5.5
Met haar grieven stelt de vrouw de behoefte van [de minderjarige3] , de verdiencapaciteit van de man, de woonlasten van de man en de zorgkorting ten behoeve van [de minderjarige3] aan de orde. Het hof bespreekt de grieven binnen het bestek van de gevolgde indeling van de onderwerpen.
Aanhechten berekeningen
5.6
Het hof hecht bij de bespreking van de draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking en neemt deze berekeningen tot uitgangspunt. Het hof bespreekt hierna met name de punten waarover partijen van mening verschillen (voor zover van toepassing). Daarbij verwijst het hof naar de algemene toelichting in het Rapport Alimentatienormen 2024.
Ingangsdatum en tarieven
5.7
Partijen zijn het erover eens dat 1 februari 2024 als ingangsdatum moet worden gehanteerd. Daarom hanteert het hof de tarieven en draagkrachtformule voor 2024.
Behoefte kinderen
5.8
De bij beschikking van 6 december 2022 vastgestelde behoefte van € 222,- per kind per maand in 2021 is niet in geschil. Geïndexeerd naar 2024 is de behoefte afgerond € 248,- per kind per maand.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden houdt het hof bij de draagkracht van de vrouw met de niet vergoede opvangkosten rekening en dus niet door het eigen aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige3] te verhogen.
Draagkracht algemeen
5.9
Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van partijen uit van hun netto besteedbaar inkomen (NBI). Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen alsmede het te ontvangen kindgebonden budget, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
De formule voor 2024 luidt: de draagkracht voor kinderalimentatie is 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.270,-)] als het NBI hoger is dan € 2.065,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen voor het woonbudget, vermeerderd met een bedrag van € 1.270,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
Draagkracht van de man: NBI
5.1
Het hof gaat voor de - net als de rechtbank en op dezelfde gronden - uit van het inkomen dat de man daadwerkelijk verdient. Partijen werken allebei parttime en zij verdelen de zorg over de kinderen, waarbij [de minderjarige2] bijna iedere dag bij de man is.
De man heeft een inkomen van € 2.137,11 bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantiegeld. Het netto besteedbaar inkomen van de man is € 2.190,- per maand.
Draagkracht van de man: werkelijke woonlasten
5.11
Zou het hof rekenen met het forfaitair woonbudget van 30% van het NBI, dan zouden partijen samen te weinig draagkracht hebben om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. De werkelijke woonlasten van de man zijn aanzienlijk lager dan het woonbudget, dat € 657,- per maand bedraagt. Daarom rekent het hof met de werkelijke woonlasten van de man, die aanmerkelijk en – dat is niet in geschil – duurzaam lager zijn.
In het bedrag van € 550,- per maand dat de man aan woonlasten voldoet zijn ook de kosten van gas, water en licht begrepen. Die kosten zijn – voor zover zij niet uitzonderlijk hoog zijn - begrepen in het bedrag voor noodzakelijke lasten van € 1.270,-. Op de mondelinge behandeling is besproken dat het hof voor het schatten van deze kosten aansluiting zal zoeken bij de energielasten voor een gemiddeld huishouden, zoals die zijn opgesteld door het NIBUD. Die lasten bedragen € 180,- per maand voor gas, € 47,- per maand voor elektriciteit en € 19,50 per maand voor water. Daarbij is het hof uitgegaan van een tweepersoonshuishouden om zo rekening te houden met de kosten van verblijf van de kinderen. De man woont op een bovenwoning van een oudere boerderij, waarvoor de cijfers van een twee-onder-een-kapwoning het meest passend voorkomen. Dit betekent dat het hof rekent met een woonlast van (€ 550,- -/- € 246,50 =) € 303,50 per maand.
Draagkracht van de man: slotsom
5.12
Op basis van het vorenstaande is de draagkracht van de man € 431,- per maand.
Draagkracht van de vrouw: NBI
5.13
Het hof heeft het NBI van de vrouw opnieuw berekend op basis van de salarisstrook van juli 2024 en het daarop vermelde jaarloon BT van € 16.901,-.
Draagkracht van de vrouw: werkelijke woonlasten
5.14
Om dezelfde redenen als bij de man (zie 5.11) en net als de rechtbank houdt het hof rekening met de werkelijke woonlasten van de vrouw. Deze lasten zijn niet in geschil en bedragen € 258,- per maand.
Draagkracht van de vrouw: extra lasten
5.15
Net als de rechtbank houdt het hof rekening met de kinderopvangkosten van € 95,- per maand en reiskosten woon/werkverkeer € 87,- per maand. Deze kosten moet de vrouw maken om inkomen te verwerven en zijn voor haar niet te vermijden en al zeker niet verwijtbaar (zie 4.6.2 van het Rapport Alimentatienormen 2024).
Draagkracht van de vrouw: slotsom
5.16
De draagkracht van de vrouw is € 499,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.17
De behoefte van de kinderen bedraagt € 744,- per maand. De totale draagkracht van partijen is (€ 431,- + € 499,- =) € 930,- per maand en dat is voldoende om in deze behoefte te voorzien. De bijdrage van partijen wordt bepaald volgens de formule
Voor de man komt dat neer op
= € 115,- per kind en per maand.
Vermindering met de zorgkorting
5.18
Als de kinderen in het kader van de zorgregeling bij de man verblijven neemt hij de dagelijkse kosten daarvan voor zijn rekening. Op die wijze voldoet hij ‘in natura’ al aan een deel van zijn onderhoudsplicht. Daartegenover staat een even grote besparing voor de vrouw. Deze kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte: de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Nu sprake is van een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week, zal het hof een percentage van 25% in aanmerking nemen: € 62,-.
Kinderalimentatie
5.19
Op basis van het vorenstaande dient de man een bedrag van € 53,- per kind per maand te voldoen aan kinderalimentatie.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het betreft de daarbij vastgestelde vakantie- en feestdagenregeling en de vastgestelde kinderalimentatie.
6.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt evenals een berekening van de verdeling van de kosten van de kinderen. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 december 2023 en 26 januari 2024, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde zorgregeling voor de vakantie- en feestdagen en opgelegde kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de door de ouders overeengekomen zorgregeling ten aanzien van de vakantie- en feestdagen en stelt de volgende zorgregeling vast voor de kerstdagen, oud en nieuw en (Goede Vrijdag en) Pasen: de kinderen verblijven gedurende de paasdagen en oud en nieuw in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw en gedurende de kerstdagen in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man, te weten voor de komende jaren:
  • Kerstmis 2024: bij de vrouw
  • oud en nieuw 2024/2025: bij de man
  • Goede Vrijdag/Pasen 2025: bij de vrouw
  • Kerstmis 2025: bij de man en
  • oud en nieuw 2025/2026: bij de vrouw
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2022 vastgestelde kinderalimentatie en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 februari 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , geboren [in] 2009, [de minderjarige2] , geboren [in] 2011, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2020, een bedrag van € 53,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K. Mans en K. Hermsen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 26 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.