Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Schets van de zaak
- Achmea te veroordelen tot betaling van de maandelijkse uitkeringstermijnen over de periode vanaf 5 maart 2012 ter hoogte van het verzekerde jaarinkomen en met rente en subsidiair voor recht te verklaren dat de hoogte van de door Achmea te betalen arbeidsongeschiktheids-uitkering moet worden bepaald op 100% van het verzekerde jaarinkomen conform de polis;
- voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] voor de periode van 29 juni 2007 tot 29 juni 2008 de premie op 13 juli 2007 reeds heeft voldaan; en
- voor recht te verklaren dat vanaf 18 oktober 2007 een premiekorting van toepassing
4.De motivering van de beslissing in het hoger beroep van Achmea
In afwijking van artikel 14.1 is een uitspraak voor partijen niet bindend, voor zover daarin aan hoofdsom (exclusief vertragingsrente en kosten) een bedrag wordt toegewezen van:
Het staat partijen vrij, in afwijking van artikel 14.2 en al dan niet onder voorwaarden, uitspraken tot een hoger bedrag als bindend te aanvaarden. Indien partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt ten aanzien van de uitspraak van de Geschillencommissie, geldt deze ook voor de uitspraak van de Commissie van Beroep, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk is overeengekomen.”
Mededelingsplicht
ongeoorloofd meeprocederen over de gezondheidstoestand van [geïntimeerde]
gezondheidstoestandvan [geïntimeerde] zoals Achmea die heeft vastgesteld voordat hij “de uitkeringen” beëindigde. Volgens Achmea zijn, kort gezegd, deze overweging en beslissing eveneens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar omdat genoemde gezondheidstoestand niet door middel van onderzoek door een medisch expert, verzekeringsarts en arbeidsdeskundige is vastgesteld. Tot dat moment zijn, aldus Achmea, slechts voorlopige uitkeringen in afwachting van die onderzoeken gedaan. Bovendien is niet het vaststellen van een bepaalde gezondheidstoestand vereist maar beantwoording van de vraag of voldaan is aan de eisen in de verzekeringsovereenkomst (en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden) en zijn het niet de medici die de mate van arbeidsongeschiktheid vaststellen. Vaststaat dat in ieder geval geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden.
de procedure bij de CvB en de brief van 28 april 2021
Verjaringsproblematiek
Nu Verzekeraar niet gerechtigd was de Verzekering op te zeggen, heeft die opzegging, zoals overwogen, geen effect gesorteerd en is de Verzekering blijven bestaan. Uit de door Verzekeraar genoemde verjaringsregels, in het bijzonder de artikelen 3:307 BW en 3:311 lid 2 BW, vloeit niet voort dat een (verzekerings)overeenkomst bij gebreke van een tijdige stuitingshandeling op enig moment ophoudt te bestaan. Wel kunnen de daaruit voortvloeiende uitkeringstermijnen verjaren, te weten telkens drie jaar nadat Consument met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. Dit volgt uit artikel 7:942 lid 1 BW, dat voor de lengte van de termijn en het aanvangstijdstip een bijzondere regeling vormt ten opzichte van het in 5.8 van de tussenuitspraak genoemde artikel 3:308 BW.”
De Commissie van Beroep laat zich bij de beoordeling van het beroep leiden door wat tussen partijen is overeengekomen en voorts door de toepasselijke wettelijke regels,de rechtspraak(onderstreping hof), en door gedragscodes en andere vormen van zelfregulering, voor zover die naar Nederlands recht doorwerken in de verhouding tussen Consument en Financiële dienstverlener.