ECLI:NL:GHARL:2024:6010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.338.792
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en pleegvader met betrekking tot minderjarige

In deze zaak gaat het om een omgangsregeling tussen de moeder en haar minderjarige kind, dat in een gesloten accommodatie verblijft. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om een omgangsregeling vast te stellen die begint met een beperkte frequentie van contact en uiteindelijk toewerkt naar een weekendverblijf. De pleegvader, die momenteel de voogdij over het kind uitoefent, verzet zich tegen deze regeling en stelt dat het goed gaat met het kind in de instelling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder een omgangsregeling heeft vastgesteld waarbij het initiatief bij het kind ligt, bekrachtigd. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is dat hij zelf kan bepalen wanneer hij contact heeft met zijn moeder, gezien zijn leeftijd en de consistentie van zijn wensen. De moeder is niet tevreden met de huidige regeling, maar het hof ziet geen reden om af te wijken van de wens van het kind. De beslissing van het hof is genomen op 24 september 2024, na een mondelinge behandeling op 13 augustus 2024, waarbij zowel de moeder als de pleegvader aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en een begeleider van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.792
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 564505)
beschikking van 24 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de pleegvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het procesdossier in hoger beroep bestaat uit het beroepschrift met producties, waaronder de stukken in eerste aanleg. Het beroepschrift is binnengekomen op 13 maart 2024.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief, ingekomen op het hof op 5 juni 2024, zijn mening gegeven met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegvader,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) en
  • [naam1] , werkzaam bij het Leger des Heils, als begeleider van de moeder, aan wie het hof bijzondere toegang heeft verleend.

3.De feiten

3.1
De moeder is de ouder van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009.
3.2
Bij beschikking van 26 juli 2021 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en zijn de pleegouders (opa en oma, de ouders van de moeder) benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Deze beschikking is door het hof op 14 februari 2023 bekrachtigd met dien verstande dat de pleegvader – vanwege het overlijden van de pleegmoeder – de voogdij over [de minderjarige] alleen uitoefent.
3.3
[de minderjarige] verblijft in een gesloten accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de moeder met [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat omgang plaatsvindt tussen [de minderjarige] en de moeder op initiatief van [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar eerdere verzoek alsnog toe te wijzen en een omgangsregeling vast te stellen. Dat zou een (opbouw) regeling moeten zijn die start met eens in de twee weken een dag (twee dagdelen op zaterdag of zondag) omgang op neutraal terrein dan wel bij de moeder thuis en die uiteindelijk toewerkt naar een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] eens in de twee weken een weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder verblijft, dan wel een omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De pleegvader voert op de mondelinge behandeling verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
5.2
De moeder heeft recht op omgang met [de minderjarige] . In geschil is de invulling van dat recht .
5.3
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat een omgangsregeling waarbij het initiatief van [de minderjarige] uitgaat in zijn belang wenselijk is. Ter aanvulling overweegt het hof nog het volgende.
Volgens de pleegvader gaat het goed met [de minderjarige] in de instelling en is het de bedoeling dat hij op termijn doorstroomt naar open jeugdzorg. [de minderjarige] wordt begeleid naar steeds meer zelfstandigheid. Het is onduidelijk of [de minderjarige] weer bij de pleegvader kan komen wonen. De pleegvader en [de minderjarige] hebben iedere zaterdag contact met elkaar.
Na de mondelinge behandeling bij de rechtbank is in samenspraak met de instelling en de pleegvader een afspraak gemaakt dat [de minderjarige] eenmaal per drie weken op zondag (begeleid) contact heeft met de moeder en dat zij elkaar tussendoor kunnen bellen. Het contact tussen [de minderjarige] en de moeder gaat goed. Het fysieke contact wordt gefaciliteerd door de instelling waar [de minderjarige] momenteel verblijft.
Het hof begrijpt van de moeder dat zij niet tevreden is over de uitvoering hiervan en dat zij graag een vaste omgangsregeling en meer omgang zou willen met [de minderjarige] . [de minderjarige] wil dat niet: hij heeft aan zowel de rechtbank als het hof geschreven dat hij graag zelf wil bepalen wanneer hij contact heeft met de moeder. [de minderjarige] is inmiddels 15 jaar en hij is consistent in zijn wens, die ook past bij zijn leeftijd. Het hof ziet op basis van het dossier geen aanleiding om aan de wens van [de minderjarige] te twijfelen. Een vaste regeling acht het hof – anders dan de raad – dan ook in strijd met de uitdrukkelijke wens van [de minderjarige] en het tegen zijn wil vastleggen van een omgangsregeling zal [de minderjarige] mogelijk juist belemmeren in het contact dat hij sinds ongeveer een jaar weer heeft met de moeder.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 februari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 24 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.