ECLI:NL:GHARL:2024:6009

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.340.159
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag over kinderen door vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van een vader om gezamenlijk gezag over zijn kinderen te verkrijgen. De vader, verblijvende in een penitentiaire inrichting, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om samen met de moeder het gezag over hun twee minderjarige kinderen te delen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat er geen zicht was op verbetering van de communicatie tussen de ouders, die niet in staat waren tot constructief overleg over de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het de motivering van de rechtbank overnam en aanvulde met de constatering dat de vader opnieuw in detentie verblijft, wat de uitvoering van een voorlopige omgangsregeling bemoeilijkt. Het hof oordeelde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden en dat gezamenlijk gezag via derden, zoals advocaten of een buurtteam, niet in het belang van de kinderen zou zijn. De vader's verzoek om de raad te vragen om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van gezamenlijk gezag werd eveneens afgewezen, gezien de ernst van het gedrag van de vader en het gebrek aan zicht op verbetering. De grieven van de vader werden verworpen en de beschikking van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.159
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 565266)
beschikking van 24 september 2024
inzake
[verzoeker],
verblijvende in een penitentiaire inrichting te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 april 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht namens de man van 19 juni 2024 met productie en wijziging van zijn verzoek;
- een journaalbericht namens de vrouw van 25 juni 2024 met een brief van dezelfde datum.
2.2
De zitting was op 3 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 in [plaats2] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats2] ,
over wie de moeder alleen het ouderlijk gezag uitoefent.
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , afgewezen.
3.3
Nadien heeft de rechtbank bij beschikking van 4 juni 2024 de raad verzocht om te onderzoeken welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is en wat nodig is om (eventueel) over te gaan tot onbegeleid contact tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft daarbij de definitieve beslissing over de omgangsregeling aangehouden in afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek en het verloop van de voorlopige omgangsregeling. Verder heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld van (minimaal) één keer per week voor de duur van twee uur onder begeleiding. De beslissing ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, de vader mede te belasten met het (gezamenlijk) ouderlijk gezag over de kinderen.
4.2
De moeder voert verweer en zij vraagt het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een dergelijk verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over de kinderen te belasten, moet worden afgewezen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
Sinds de bestreden beschikking zijn enkele omstandigheden gewijzigd maar ook deze nieuwe omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Zo verblijft de vader (opnieuw) in detentie waardoor er geen uitvoering kan worden gegeven aan voornoemde beschikking van
4 juni 2024 waarin een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen is vastgesteld. Ook verder is niet gesteld of gebleken van nieuwe omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daarnaast is er geen enkel zicht op verbetering van de huidige situatie waarin de vader en de moeder niet in staat zijn tot enig constructief overleg op ouderniveau over hun kinderen. De vader heeft op de zitting bovendien zelf gesteld dat er een contactverbod is, dat de moeder en hij niet kunnen communiceren met elkaar en dat dat in de toekomst niet zal gaan veranderen.
De vader stelt voor om bij gezamenlijk gezag het contact te laten verlopen via het buurtteam of een andere derde, bijvoorbeeld de advocaten van partijen. Het hof overweegt dat het buurtteam of advocaten daarvoor niet zijn bedoeld. Daarnaast is het niet in het belang van de kinderen dat gezamenlijk gezag via derden wordt uitgeoefend. Zij zullen in een dergelijke situatie klem en verloren raken tussen de ouders, zodat de vader ook om deze reden niet samen met de moeder met het gezag over de kinderen kan worden belast.
5.3
De advocaat van de vader heeft in het journaalbericht van 19 juni 2024 en op de zitting verzocht om de raad opdracht te geven om in het reeds bevolen raadsonderzoek ook te onderzoeken of er gezamenlijk gezag moet zijn. Net als de rechtbank zal het hof dat verzoek afwijzen. Gelet op de ernst van het gedrag van de vader richting de moeder en de kinderen en nu enig zicht op verbetering op korte termijn ontbreekt, zal een raadsonderzoek naar de mogelijkheid van gezamenlijk gezag niet tot een andere beslissing leiden.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
27 februari 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, P.B. Kamminga en S. Kuijpers en is op 24 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.