ECLI:NL:GHARL:2024:6006

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.342.326
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over een minderjarige met speciale zorgbehoeften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, [de minderjarige1]. De ouders, die kampen met persoonlijke problematiek waaronder verslaving, hebben sinds de geboorte van [de minderjarige1] in 2021 niet in staat kunnen zijn om de zorg en opvoeding van hun kind adequaat te vervullen. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had eerder het gezag van de ouders beëindigd en de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) tot voogdes benoemd. De ouders hebben in hoger beroep drie grieven ingediend, maar hebben hun bezwaar tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling ingetrokken. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige1] voorop stond. Het hof overweegt dat de ouders niet in staat zijn gebleken om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te dragen. De ouders hebben weliswaar aangegeven dat zij hun leven op orde hebben, maar het hof oordeelt dat de huidige situatie te onzeker is om het gezag te herstellen. De ouders hebben geen stabiele woon- en leefsituatie en zijn niet altijd beschikbaar geweest voor hun kind. Het hof concludeert dat het in het belang van [de minderjarige1] is om de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de ouders te beëindigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.326
(zaaknummers rechtbank Gelderland 431516 en 429427)
beschikking van 24 september 2024
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
verblijvende te [plaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder en de vader. gezamenlijk ook wel te noemen: de ouders,
advocaat: mr. N.A. de Kock.
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders.
als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 8 februari 2024 en 6 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgenoemde beschikking is ook verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 juni 2024, en
  • het verweerschrift van de raad met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2024 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders is [in] 2021 te [plaats1] geboren [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ).
3.2
Bij beschikking van 29 oktober 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de toen nog ongeboren [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI. In november 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Beide maatregelen zijn daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 29 januari 2024.
3.3
Bij beschikking van 8 februari 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld tot 8 maart 2024, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 8 maart 2024 en iedere verdere beslissing op de verzoeken ten aanzien van de gezagsbeëindiging, de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aangehouden.
3.4
[de minderjarige1] verblijft sinds november 2021 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld tot 8 mei 2024, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 8 mei 2024, en het gezag van de ouders over [de minderjarige1] beëindigd met benoeming van de GI tot voogdes over [de minderjarige1] .
4.2
De ouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 maart 2024. De grieven zien op de gezagsbeëindiging en op de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De ouders hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hun hoger beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (Grief III) ingetrokken, zodat daarover niet meer hoeft te worden beslist. Aldus resteert het verzoek van de ouders aan het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het verzoek van de raad het ouderlijk gezag van beide ouders over [de minderjarige1] te beëindigen en de GI tot voogdes te benoemen, en dat verzoek alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep van de ouders af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Ingevolge artikel 1:247 lid 2 BW worden onder verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
5.3
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.5
De ouders voeren aan dat met de informatie die op dit moment voorhanden is niet dan wel onvoldoende kan worden vastgesteld dat zij niet in staat zouden zijn om binnen een voor [de minderjarige1] en zijn ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Zij hebben zicht op huisvesting in [plaats2] en/of [plaats1] . Ook kunnen zij starten met hulpverlening vanuit [naam2] . Hierop hebben zij lang moeten wachten, maar deze vooruitzichten zijn er nu wel.
Er is niet stilgestaan bij de wijze waarop de omgangsmomenten verlopen. [naam1] , de instantie die de omgangsmomenten begeleidt, is niet geraadpleegd door de raad. Ook zijn geen verslagen van de omgangsmomenten ingezien. Bij eerdere zittingen over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn deze verslagen wel bekeken en is ingezoomd op het verloop van de omgangsregeling. Daaruit blijkt dat de moeder volledig aansluit bij de behoeften van [de minderjarige1] . Er wordt een beschikbare, voorspelbare en sensitieve moeder gezien. Ook is tijdens deze momenten een natuurlijke verdeling/verschil in omgang met [de minderjarige1] tussen de ouders.
Relevant is dat de moeder altijd haar meervoudig gehandicapte zoon heeft opgevoed en verzorgd. De ouders betwisten dat zij moeilijk bereikbaar zijn. De afgelopen jaren heeft zich geen situatie voorgedaan waarbij zij geen toestemming wilden geven en/of een medische behandeling hebben vertraagd of belemmerd. De ouders zien [de minderjarige1] de afgelopen maanden weer gestructureerd. Zij worden vaak te laat of nadien op de hoogte gesteld van ontwikkelingen van [de minderjarige1] .
De vereisten van ex artikel 8 EVRM zijn ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Volgens het EHRM is gezagsbeëindiging bij een definitieve uithuisplaatsing niet vanzelfsprekend maar moet gekeken worden of voortduring van het gezag in dat geval nadelig is voor het kind. Voorts vereist artikel 8 EVRM dat indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt deze lichtere maatregel verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Niet is aangetoond dat behoud van het gezag door de ouders de ontwikkeling van [de minderjarige1] in het pleeggezin schaadt of zal schaden. Verder kan worden gezegd dat zij [de minderjarige1] niet belasten met de vraag omtrent het perspectief. Toepassing van artikel 8 EVRM in deze maakt dat gezagsbeëindiging niet aan de orde is, aldus de ouders.
5.6
De raad voert in zijn rapport van 1 februari 2024 onder meer het volgende aan.
“ [de minderjarige1] is geboren met het syndroom van Down en een hartafwijking, waardoor hij (veel) meer dan gemiddeld zorg en aandacht nodig heeft van zijn opvoeders. Deze zorg en aandacht krijgt hij bij zijn pleegouders, bij wie hij al ruim 2 jaar woont. Zijn eigen ouders waren door hun eigen problematiek niet in staat de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] vorm te geven. Ouders hebben te maken met verslavingsproblematiek en [zij hebben] geen stabiele woonsituatie. Dit maakt ook dat zij niet altijd beschikbaar waren voor (omgang met) [de minderjarige1] . De problematiek van [de minderjarige1] maakt dat hij behoefte heeft aan betrouwbare en beschikbare ouders. Dat zijn ouders tot op heden niet gebleken. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat ouders — door uiteenlopende omstandigheden — niet altijd beschikbaar en/of bereikbaar zijn. Met de problematiek van [de minderjarige1] en de noodzaak voor het snel kunnen handelen, mag hij niet afhankelijk zijn van de bereikbaarheid van zijn ouders.
Een gezagsbeëindiging is de meest verstrekkende kinderbeschermingsmaatregel. Deze inmenging in het gezinsleven van ouders en kind moet in redelijke verhouding staan tot het doel dat wordt nagestreefd. Ook is vereist dat de maatregel noodzakelijk is. Hiervan is sprake wanneer de maatregel voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. De vraag die daarmee voorligt is of het beoogde doel van een gezagsbeëindiging ook met een minder zware maatregel kan worden bereikt. Volgens de Raad volgt uit het inleidende verzoek en de actuele situatie, zoals geschetst door de gezinsvoogd, dat deze verstrekkende maatregel passend en geboden is. [de minderjarige1] is nog een jong kind dat te maken heeft met forse problematiek. De komende tijd zal hij te maken krijgen met (grote) medische ingrepen en niet te voorzien is hoe dit zal verlopen. Wel is duidelijk dat direct en adequaat handelen vereist is, terwijl ouders niet steeds bereikbaar en beschikbaar zijn gebleken. Het enkele feit dat ouders nu zicht lijken te hebben op een verblijfplaats, maakt dit niet anders. [de minderjarige1] verblijft al langere tijd bij zijn pleegouders die voor hem vertrouwde en betrouwbare opvoeders zijn gebleken. Het is in het belang van [de minderjarige1] dat hij erop kan vertrouwen dat deze situatie voor hem zo blijft.
[de minderjarige1] verblijft in een stabiel pleeggezin en krijgt daar een goed pedagogisch klimaat met stabiliteit en voorspelbaarheid, wat hij nodig heeft. Desondanks blijft [de minderjarige1] een kwetsbaar kind dat meer dan gemiddeld behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn perspectief. Die duidelijkheid kan enkel geboden worden wanneer de ouders niet langer de positie hebben hierover te strijden. Zij blijven zich strijdbaar opstellen en benoemen dat zij (op termijn) een opvoedsituatie kunnen bieden die goed (genoeg) is voor [de minderjarige1] . Dit maakt dat een verderstrekkende maatregel in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is.
Hoewel de ouders via een omgangsregeling vanzelfsprekend betrokken zijn en moeten blijven bij [de minderjarige1] , ziet de RvdK geen perspectief tot terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de ouders. De RvdK is dan ook van mening dat de rechtbank op juiste gronden het ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] heeft beëindigd en de GI met de voogdij heeft belast.”
5.7
De Raad heeft contact opgenomen met de betrokken gezinsvoogd voor actuele informatie. Op 3 juli 2024 heeft de Raad de volgende schriftelijke informatie van de GI ontvangen:
“In de uitvoering van de ots maatregel, en sinds kort ook de voogdijmaatregel voor [de minderjarige1] , is zichtbaar geweest dat ouders kampen met pittige persoonlijke problematiek. Verslaving speelt een grote rol in hun leven. Daarnaast hebben zij ook al lange tijd geen vaste woon- en verblijfplaats. De GI heeft in het afgelopen jaar wederom gezien dat ouders lange tijd niet beschikbaar en moeilijk tot niet bereikbaar zijn. Bezoeken zijn veelal niet nagekomen. In maart is de voogdijmaatregel uitgesproken. Meewegend hierin is geweest dat [de minderjarige1] een hartoperatie zou moeten krijgen. Ouders zijn in dit traject onvoldoende betrouwbaar geweest in het nakomen van afspraken om er op te kunnen bouwen dat zij in deze periode hun gezagspositie zouden benutten. Tijdens de ziekenhuisopname voor de operatie van [de minderjarige1] is [de] jeugdbeschermer fysiek aanwezig geweest. Het is over de dag heen een enkele keer gelukt om telefonisch ouders bij te praten en tevens hebben zij, later op de dag toen er geen contact verkregen werd, ook een mail ontvangen. Er is telefonisch besproken dat in de herstelperiode van [de minderjarige1] ouders op bezoek konden komen in het ziekenhuis. Hiervoor is door jeugdbeschermer met ziekenhuispersoneel gespard en met begeleider van de bezoeken. Aan ouders is gevraagd wat hun mogelijkheden zijn om langs te komen, zodat hier afspraken over gemaakt konden worden, Echter, ouders reageren hier niet meer op en zijn niet langs geweest bij [de minderjarige1] . Ouders hun eigen problematiek heeft de voorgrond opgeëist en hierin zijn zij als ouders onvoldoende beschikbaar voor [de minderjarige1] . Vader zit momenteel gedetineerd en moeder ligt met een heroïneverslaving in het ziekenhuis, waar zij binnenkort zal bevallen van een volgend kindje. In de ogen van de GI is het niet passend dat het gezag over [de minderjarige1] bij ouders berust, waarin zij onvoldoende in staat zijn gebleken consequent en structureel beschikbaar te zijn om de gezagspositie te vervullen.”
5.8
Het hof is met de kinderrechter en conform het standpunt van de raad van oordeel dat het gezag van de ouders over [de minderjarige1] beëindigd dient te worden. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de ouders verklaard dat zij hun leven nu beter op orde hebben en dat de gezagsbeëindiging te vroeg is uitgesproken. Zij verdienen nog een kans te krijgen om te laten zien wat zij wel kunnen, zo vinden de ouders.
Gebleken is echter dat de vader sinds de bestreden beschikking nog gedetineerd is geweest en op dit moment nog niet zo lang uit detentie is. Voorts is gebleken dat de moeder sinds 16 mei 2024 met een heroïneverslaving opgenomen is geweest in het ziekenhuis waar zij [in] 2024 is bevallen van [de minderjarige2] , die inmiddels ook onder toezicht is gesteld. Vervolgens is de moeder ontslagen uit het ziekenhuis. De ouders hebben verder verklaard dat zij momenteel samen in een hotel verblijven en dat de moeder in afwachting is van een opname in het rijksinstituut voor beschermd wonen (RIBW) waar zij gaat starten met [naam2] . De vader is in afwachting van zelfstandige woonruimte.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat dit weliswaar goede ontwikkelingen zijn, maar dat deze nog heel pril en onzeker zijn en een veel te zwakke basis vormen om nu het verzoek om het gezag te beëindigen niet toe te kunnen wijzen. Voorop staat dat het de vraag is of de ouders in de toekomst tegemoet kunnen komen aan de specifieke en uitgebreide zorg die [de minderjarige1] nodig heeft. Er is dus meer nodig dan dat zij beschikken over eigen woonruimte en een stabiele basis. Het verleden heeft uitgewezen dat de ouders veel problemen hebben rondom hun middelengebruik, dat zij (nog) geen eigen huisvesting hebben en daarnaast ook financiële problemen hebben. Zij willen voor hun verslavingsproblematiek alle hulp (onder meer van [naam2] ) accepteren, maar handelen daar vervolgens niet naar, weten hulpverlening niet vast te houden en raken huisvesting kwijt. [de minderjarige1] dient niet blootgesteld te worden aan verdere onzekerheid en het is in zijn belang dat belangrijke praktische en medische zaken voor hem ook in acute situaties voortvarend beslist worden door zijn directe opvoeders.
Gebleken is dat [de minderjarige1] kort na zijn geboorte in het huidige pleeggezin is geplaatst en dat het daar goed met hem gaat. Hij kan daar blijven wonen zolang dat nodig en wenselijk is. Hij krijgt daar alle zorg die hij gezien zijn problematiek nodig heeft.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er geen perspectief meer is dat [de minderjarige1] nog bij de ouders kan wonen en/of dat zij belangrijke zaken voor [de minderjarige1] moeten beslissen.
5.9
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de ouders te beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij het ouderlijk gezag van de ouders is beëindigd, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 6 maart 2024, voor zover daarbij het gezag van de ouders over [de minderjarige1] is beëindigd en de GI tot voogdes over [de minderjarige1] is benoemd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 24 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.