Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaat: mr. C.C.W. Plaat.
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
14 februari 2023 hun huwelijk omgezet naar een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden.
[appellant] ontvangt een AOW-uitkering van € 833,17 netto per maand en daarnaast een pensioenuitkering van ASR van € 118,26 netto per maand en van Nationale Nederlanden van € 347,81 netto per maand.
Deze schuld heeft betrekking op een door die gemeente over de periode van 2 december 2009 tot en met 28 februari 2015 van [appellant] teruggevorderde bijstand.
[appellant] heeft tegen het van hem teruggevorderde bedrag geprocedeerd tot de hoogste instantie, de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). In zijn uitspraak van 15 januari 2019 heeft de CRvB [appellant] in het ongelijk gesteld. Daarmee is het terugvorderingsbesluit van de gemeente Zoetermeer onherroepelijk komen vast te staan.
Verder heeft [appellant] volgens de rechtbank in 2021 toen het financieel slecht ging en hij in een schuldhulpverleningstraject wilde, zijn huwelijksstatus gewijzigd in een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden, waardoor zijn afloscapaciteit is verlaagd en zijn schuldeisers zijn benadeeld.
Vaststaat verder dat [appellant] tot op heden € 100 per maand op zijn enige schuld aflost.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] met de keuze om medio februari 2023 zijn huwelijk met [naam1] om te zetten naar een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden niet de intentie heeft gehad zijn schuldeiser(s) te benadelen.
[appellant] heeft op de zitting bij het hof toegelicht dat het van meet af aan de bedoeling van [naam1] en van hem is geweest om [naam1] volledig buiten de schuld aan de gemeente Zoetermeer te houden. Zij wilden daarom niet in gemeenschap van goederen trouwen. Dat is ook [naam1] haar goed recht. Zij zijn toen echter door de gemeente Wijchen (waar zij zijn getrouwd) op het verkeerde been gezet door de uitleg van het begrip van de ‘beperkte gemeenschap van goederen’. Van deze gemeente hadden zij, aldus [appellant] , begrepen dat vanwege de wetswijziging per 1 januari 2018 geen sprake meer was van een wettelijke gemeenschap van goederen en dat daarom geen huwelijkse voorwaarden bij de notaris meer nodig waren.
Dat deze informatie niet volledig klopte, werd [appellant] duidelijk toen de gemeente Zoetermeer hem daarop wees. [appellant] en [naam1] zijn daarom alsnog naar de notaris gegaan om huwelijkse voorwaarden te sluiten. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat zij deze voorwaarden hebben gesloten om dit misverstand te corrigeren en niet om de schuldeiser van [appellant] te benadelen. Daarbij speelt een belangrijke rol dat [appellant] ook na het sluiten van de huwelijkse voorwaarden bij de notaris het op de beperkte gemeenschap van goederen gebaseerde aflossingsbedrag van € 100 per maand is blijven betalen.
Mede gelet op het feit dat niet is gebleken van andere schulden dan de schuld aan de gemeente Zoetermeer, heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat [appellant] zal voldoen aan de uit het wettelijk schuldsaneringstraject voortvloeiende verplichtingen.
In de niet ondenkbare situatie waarin het voor [appellant] door de rechtbank te berekenen vrij te laten bedrag vanwege de huwelijkse voorwaarden tot een lagere afdracht aan de gemeente Zoetermeer zal leiden dan wat hij nu betaalt, is het hof van oordeel dat dit [appellant] niet kan worden aangerekend.
4. De beslissing
20 september 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.