ECLI:NL:GHARL:2024:5951

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
200.344.939
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor Taha Morsi na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor Taha Morsi. De rechtbank Gelderland had eerder, op 12 augustus 2024, het verzoek van Morsi tot toelating tot deze regeling afgewezen. Het hof heeft de procedure bij de rechtbank en de ingediende stukken in hoger beroep bestudeerd. Morsi, 69 jaar oud, had een schuld van € 63.012,14 aan de gemeente Zoetermeer, die voortkwam uit terugvordering van bijstandsuitkeringen. De rechtbank oordeelde dat Morsi niet aannemelijk had gemaakt dat hij kon voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling, omdat hij in het verleden niet saneringsgezind had gehandeld en zijn uitgavenpatroon niet gericht was op het aflossen van schulden.

Echter, het hof kwam tot de conclusie dat Morsi in de afgelopen jaren wel degelijk heeft afgelost op zijn schuld en dat hij te goeder trouw is geweest in zijn pogingen om zijn financiële situatie te verbeteren. Het hof oordeelde dat de keuze van Morsi om zijn huwelijk onder huwelijkse voorwaarden te zetten niet bedoeld was om schuldeisers te benadelen, maar voortkwam uit een misverstand over de wettelijke gemeenschap van goederen. Het hof heeft voldoende vertrouwen in de goede trouw van Morsi en zijn vermogen om te voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op Morsi.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.344.939
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 24/555)
arrest van 20 september 2024
in de zaak van
Taha Morsi
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaat: mr. C.C.W. Plaat.

1.De procedure bij de rechtbank

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), heeft bij vonnis van 12 augustus 2024 het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsanerings-regeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 20 augustus 2024 ingekomen verzoekschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 augustus 2024. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat hij alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt toegelaten.
2.2.
Het hof heeft naast het verzoekschrift met één bijlage kennisgenomen van de door mr. Plaat op 9 september 2024, 13 september 2024 en 16 september 2024 ingediende stukken.
2.3.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Plaat.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellant] , 69 jaar oud, is op 11 oktober 2021 in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam1] (hierna: [naam1] ), die eigen inkomsten heeft. [appellant] en [naam1] hebben op
14 februari 2023 hun huwelijk omgezet naar een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden.
[appellant] ontvangt een AOW-uitkering van € 833,17 netto per maand en daarnaast een pensioenuitkering van ASR van € 118,26 netto per maand en van Nationale Nederlanden van € 347,81 netto per maand.
3.2.
[appellant] heeft één schuld aan de gemeente Zoetermeer van in totaal € 63.012,14.
Deze schuld heeft betrekking op een door die gemeente over de periode van 2 december 2009 tot en met 28 februari 2015 van [appellant] teruggevorderde bijstand.
[appellant] heeft tegen het van hem teruggevorderde bedrag geprocedeerd tot de hoogste instantie, de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). In zijn uitspraak van 15 januari 2019 heeft de CRvB [appellant] in het ongelijk gesteld. Daarmee is het terugvorderingsbesluit van de gemeente Zoetermeer onherroepelijk komen vast te staan.
3.3.
De rechtbank heeft het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kan voldoen aan de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c Fw). Volgens de rechtbank heeft [appellant] zich niet saneringsgezind getoond. Hij heeft in het minnelijk traject geen gelden gereserveerd voor zijn schuldeisers, maar al zijn inkomsten opgemaakt, onder andere ook aan uitgaven die niet strikt noodzakelijk waren (zoals het kopen van een cadeau voor zijn echtgenote bij een juwelier). Het uitgavenpatroon van [appellant] is gericht op wat er op zijn rekening staat en hij heeft er niet bij nagedacht te sparen voor zijn schuldeisers.
Verder heeft [appellant] volgens de rechtbank in 2021 toen het financieel slecht ging en hij in een schuldhulpverleningstraject wilde, zijn huwelijksstatus gewijzigd in een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden, waardoor zijn afloscapaciteit is verlaagd en zijn schuldeisers zijn benadeeld.
3.4.
Het hof is van oordeel dat [appellant] met de na het beroepschrift overgelegde stukken en de toelichting die hij op de zitting heeft gegeven, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds 2019 in overeenstemming met de voor hem vastgestelde draagkracht aflost. Gebleken is dat [appellant] van mei 2019 tot oktober 2022 maandelijks met € 50 heeft afgelost op de gemeentelijke schuld (voor mei 2019 met lagere bedragen) en vanaf oktober 2022 met € 100 per maand. Dit laatste bedrag was ongeveer de uitkomst van een berekening van de gemeente Wijchen d.d. 10 oktober 2022. Dit betreft een toelichting op een bezwaarschrift dat deze gemeente namens [appellant] heeft gegeven tegen een besluit van de gemeente Zoetermeer strekkende tot verhoging van de maandelijkse aflossing van (toen) € 50 naar € 400 per maand. De gemeente Wijchen berekent de aflossingsruimte op € 101,23 per maand. Hierbij is een zogeheten vtlb-berekening gevoegd. In die berekening is rekening gehouden met [appellant] huwelijk met [naam1] , uitgaande van de wettelijke beperkte gemeenschap. Niet is gebleken dat de gemeente Zoetermeer zich niet in deze berekening kon vinden en in haar brief van 19 januari 2024, waarbij zij een nota betalingsverplichting aan [appellant] stuurt, gaat de gemeente Zoetermeer ook uit van een maandbedrag van € 100.
Vaststaat verder dat [appellant] tot op heden € 100 per maand op zijn enige schuld aflost.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] met de keuze om medio februari 2023 zijn huwelijk met [naam1] om te zetten naar een huwelijk onder huwelijkse voorwaarden niet de intentie heeft gehad zijn schuldeiser(s) te benadelen.
[appellant] heeft op de zitting bij het hof toegelicht dat het van meet af aan de bedoeling van [naam1] en van hem is geweest om [naam1] volledig buiten de schuld aan de gemeente Zoetermeer te houden. Zij wilden daarom niet in gemeenschap van goederen trouwen. Dat is ook [naam1] haar goed recht. Zij zijn toen echter door de gemeente Wijchen (waar zij zijn getrouwd) op het verkeerde been gezet door de uitleg van het begrip van de ‘beperkte gemeenschap van goederen’. Van deze gemeente hadden zij, aldus [appellant] , begrepen dat vanwege de wetswijziging per 1 januari 2018 geen sprake meer was van een wettelijke gemeenschap van goederen en dat daarom geen huwelijkse voorwaarden bij de notaris meer nodig waren.
Dat deze informatie niet volledig klopte, werd [appellant] duidelijk toen de gemeente Zoetermeer hem daarop wees. [appellant] en [naam1] zijn daarom alsnog naar de notaris gegaan om huwelijkse voorwaarden te sluiten. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat zij deze voorwaarden hebben gesloten om dit misverstand te corrigeren en niet om de schuldeiser van [appellant] te benadelen. Daarbij speelt een belangrijke rol dat [appellant] ook na het sluiten van de huwelijkse voorwaarden bij de notaris het op de beperkte gemeenschap van goederen gebaseerde aflossingsbedrag van € 100 per maand is blijven betalen.
3.5.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat [appellant] de laatste drie jaar voorafgaand aan de indiening van zijn toelatingsverzoek te goeder trouw is geweest ten aanzien van de afbetaling van de schuld aan de gemeente.
Mede gelet op het feit dat niet is gebleken van andere schulden dan de schuld aan de gemeente Zoetermeer, heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat [appellant] zal voldoen aan de uit het wettelijk schuldsaneringstraject voortvloeiende verplichtingen.
In de niet ondenkbare situatie waarin het voor [appellant] door de rechtbank te berekenen vrij te laten bedrag vanwege de huwelijkse voorwaarden tot een lagere afdracht aan de gemeente Zoetermeer zal leiden dan wat hij nu betaalt, is het hof van oordeel dat dit [appellant] niet kan worden aangerekend.
3.6.
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 augustus 2024 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] .
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, M.P.M. Hennekens en A.E. de Vos, en is op
20 september 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.