In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [naam1] tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2023. De zaak betreft de naheffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door de Inspecteur van de Belastingdienst. [naam1] had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. Hierop heeft [naam1] beroep ingesteld bij de Rechtbank, die de zaak heeft behandeld en uitspraak heeft gedaan. Tegen deze uitspraak heeft [naam1] hoger beroep ingesteld, maar de ontvankelijkheid van dit hoger beroep kwam ter discussie.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 bleek dat de machtiging die [naam1] had overgelegd om namens [belanghebbende] hoger beroep in te stellen, niet rechtsgeldig was. Het Hof constateerde dat de handtekening op de machtiging niet overeenkwam met de handtekening op de aangifte BPM. [naam1] erkende dat de machtiging valselijk was opgemaakt. Het Hof oordeelde dat de machtiging niet rechtsgeldig was en dat [naam1] niet bevoegd was om namens [belanghebbende] hoger beroep in te stellen. Gezien de ernstige schending van de procesrechtelijke beginselen, werd [naam1] niet de gelegenheid geboden om alsnog een rechtsgeldige machtiging over te leggen.
Uiteindelijk verklaarde het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om vergoeding van griffierecht en proceskosten af, omdat er geen rechtsgeldig hoger beroep was ingesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is aan de partijen verzonden. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.