In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderen per direct bij haar terug te plaatsen. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoek af te wijzen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder heeft het gezag over [de minderjarige1], geboren in 2022, en [de minderjarige2], geboren in 2023. De kinderrechter heeft op 29 april 2024 de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor een jaar. Bij de bestreden beschikking is de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening, wat op 10 juni 2024 is uitgevoerd. De moeder heeft geen stabiele leefsituatie en verblijft tijdelijk bij een vriendin, wat zorgen oproept over haar opvoedmogelijkheden.
Het hof heeft overwogen dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderen verblijven in een crisispleeggezin en hebben positieve stappen gezet in hun ontwikkeling. De moeder heeft erkend hulp nodig te hebben bij haar opvoedvaardigheden en is bereid om mee te werken aan een gezinsopname. Het hof concludeert dat, hoewel de situatie voor de moeder moeilijk is, het noodzakelijk is dat de kinderen in het pleeggezin blijven totdat de opvoedmogelijkheden van de moeder zijn beoordeeld. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten in hoger beroep.