ECLI:NL:GHARL:2024:5914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
200.343.162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de moeder in het gezinsopnameproces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderen per direct bij haar terug te plaatsen. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoek af te wijzen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder heeft het gezag over [de minderjarige1], geboren in 2022, en [de minderjarige2], geboren in 2023. De kinderrechter heeft op 29 april 2024 de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor een jaar. Bij de bestreden beschikking is de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening, wat op 10 juni 2024 is uitgevoerd. De moeder heeft geen stabiele leefsituatie en verblijft tijdelijk bij een vriendin, wat zorgen oproept over haar opvoedmogelijkheden.

Het hof heeft overwogen dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderen verblijven in een crisispleeggezin en hebben positieve stappen gezet in hun ontwikkeling. De moeder heeft erkend hulp nodig te hebben bij haar opvoedvaardigheden en is bereid om mee te werken aan een gezinsopname. Het hof concludeert dat, hoewel de situatie voor de moeder moeilijk is, het noodzakelijk is dat de kinderen in het pleeggezin blijven totdat de opvoedmogelijkheden van de moeder zijn beoordeeld. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.162
(zaaknummer rechtbank Gelderland 436430)
beschikking van 19 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits,
en
de gecertificeerde instelling Stichting
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 10 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 juli 2024, en
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder is de ouder van:
  • [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2022 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2023 in [plaats2] ,
over wie zij het gezag uitoefent.
3.2
Bij beschikking van 29 april 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 10 juni 2024 tot 29 april 2025.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 14 juni 2024 geplaatst in een crisispleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tot verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog wordt afgewezen en te bepalen dat de kinderen per direct bij haar terugkeren, met compensatie van proceskosten.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog steeds aanwezig zijn. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds 14 juni 2024 in een crisispleeggezin en hebben iedere week gedurende 45 minuten begeleid contact met de moeder. Zij hebben in dit pleeggezin al de nodige positieve stappen gezet in hun ontwikkeling.
De moeder heeft geen eigen woonruimte en verblijft tijdelijk bij een vriendin. De relatie die de moeder had is inmiddels over en zij heeft geen dagbesteding. De moeder heeft momenteel dus geen stabiele leefsituatie.
De GI heeft de nodige zorgen over de opvoedmogelijkheden van de moeder. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder erkend dat zij hulp nodig heeft bij de ontwikkeling van haar opvoedvaardigheden en de afstemming daarvan op de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij wil dan ook meewerken aan een gezinsopname. De moeder vreest dat de huidige uithuisplaatsing zal leiden tot definitief verlies van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , te meer omdat de wachttijd voor een gezinsopname zes tot negen maanden bedraagt.
De GI heeft op de mondelinge behandeling toegezegd dat terugplaatsing bij de moeder nog steeds het doel is van de uithuisplaatsing. De omgang tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder zal tijdens de wachttijd dan ook worden uitgebreid, zodat meer dan nu kan worden gekeken naar de opvoedmogelijkheden van de moeder en in hoeverre zij zich aan bepaalde afspraken kan houden. Volgens de GI zal de gezinsopname (waarvoor de moeder met de kinderen op de wachtlijst is gezet) worden ingezet om te beoordelen of de kinderen bij de moeder kunnen opgroeien en indien dat het geval is, zal worden toegewerkt naar terugplaatsing bij de moeder. Tot die tijd is het voor de kinderen noodzakelijk om in een pleeggezin te verblijven.
Het hof begrijpt dat de komende periode voor de moeder lastig zal zijn, omdat zij – zeker voor haar eigen gevoel en overtuiging – maar een beperkte rol kan spelen in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof gaat ervan uit dat het de moeder lukt om haar motivatie vast te houden voor de gezinsopname.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 10 juni 2024 en
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K. Mans en K. Hermsen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 19 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.