ECLI:NL:GHARL:2024:5907

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
200.345.113
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en hoger beroep inzake schuldenaar die heeft opgehouden te betalen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de verzoekster in staat van faillissement was verklaard. De verzoekster, die als erkend slachtoffer van de toeslagenaffaire recht heeft op compensatie, betwistte dat zij in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster een opeisbare vordering heeft op haar, en dat zij naast de verzoeker ook andere schuldeisers heeft, waardoor aan het pluraliteitsvereiste is voldaan. De curator heeft aangetoond dat de verzoekster haar schulden zonder geldige reden onbetaald laat, en dat zij in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het hof heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.113
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht C/16/24/381
arrest van 18 september 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verweerster
hierna: [verzoekster]
advocaat: mr. A.J.M. Paanakker (onttrokken)
tegen:
[verweerder]
die woont in [woonplaats2]
die optreedt als verweerder
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [verweerder]
advocaat: mr. L.A.C. van Lierop

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 augustus 2024 is [verzoekster] op verzoek van [verweerder] in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot curator benoemd [naam1] . Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Door middel van een op 21 augustus 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 augustus 2024. [verzoekster] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepschrift met bijlagen kennisgenomen van:
  • het verweerschrift van [verweerder] van 2 september 2024;
  • de e-mail met bijlagen van mr. Paanakker van 10 september 2024;
  • het onttrekkingsbericht van mr. Paanakker van 11 september 2024;
  • de e-mails met bijlagen van de curator van 12 september 2024;
  • de e-mail met bijlagen van mr. Van Lierop van 13 september 2024;
  • de e-mail van de zaakwaarnemer Toeslagenaffaire van de gemeente Veenendaal van 16 september 2024.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. [verzoekster] is niet verschenen. Namens [verweerder] heeft mr. Van Lierop tezamen met zijn kantoorgenoot mr. Van Vlijmen door middel van een Microsoft Teams verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Ook de curator heeft tezamen met haar kantoorgenoot mr. Posthouwer door middel van een Microsoft Teams verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
De rechtbank heeft [verzoekster] in staat van faillissement verklaard omdat summierlijk is gebleken dat [verweerder] een vorderingsrecht heeft op [verzoekster] en dat [verzoekster] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. [verzoekster] betwist in hoger beroep dat zij verkeert in een toestand te zijn opgehouden te betalen, aangezien zij als erkend slachtoffer van de toeslagenaffaire recht heeft op tenminste € 30.000,- compensatie. Zij zal dit bedrag op korte termijn ontvangen. Met dit bedrag en het bedrag van nog te innen debiteuren, zal zij haar schuldeisers kunnen voldoen.
3.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is het volgende.
Een faillietverklaring kan worden uitgesproken als summierlijk is gebleken van een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager en ook van het (op dit moment) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Dat de schuldenaar meer schuldeisers heeft (hierna: het pluraliteitsvereiste), is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand. Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, moet worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Deze toets moet plaatsvinden op het moment van de uitspraak in hoger beroep.
3.3.
Het hof neemt het volgende in aanmerking. Vaststaat dat [verweerder] een opeisbare vordering heeft op [verzoekster] . Daarmee is de bevoegdheid van [verweerder] om het faillissement van [verzoekster] aan te vragen een gegeven. Bovendien staat niet ter discussie dat [verzoekster] naast [verweerder] ook andere schuldeisers heeft, zodat aan het pluraliteitsvereiste is voldaan. De vraag die resteert, is of [verzoekster] naar het oordeel van het hof in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
3.4.
Zoals hierna zal worden toegelicht, volgt uit de door de curator overgelegde stukken en haar toelichting op de zitting bij het hof dat [verzoekster] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. [verzoekster] laat haar schulden, zonder geldige reden, onbetaald.
3.5.
Bij de curator hebben zich diverse schuldeisers van [verzoekster] gemeld voor een totaalbedrag van € 261.906,73. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 145.023,- aan preferente vorderingen en een bedrag van € 116.883,73 aan concurrente vorderingen. Deze schulden heeft [verzoekster] op zichzelf niet betwist. Zij heeft echter aangevoerd dat zij als erkend gedupeerde van de toeslagenaffaire recht heeft op compensatie en kwijtschelding van haar overheidsschulden van voor 1 januari 2021. Dat is volgens haar ruim voldoende om haar schulden te betalen. Uit de informatie van de curator blijkt dat [verzoekster] als gedupeerde van de toeslagenaffaire van de belastingdienst inmiddels een bedrag heeft ontvangen van € 75.349,-. In het bedrag van € 75.349,- is een uitkering van € 30.000,- op grond van de zogenaamde Catshuisregeling begrepen.
3.6.
Daarnaast komt [verzoekster] als gedupeerde van de toeslagenaffaire mogelijk nog in aanmerking voor kwijtschelding van overheidsschulden die voor 1 januari 2021 zijn ontstaan. Uit de informatie van de curator volgt dat het grootste deel van de (preferente) belastingschuld van € 143.273,00 ná 1 januari 2021 is ontstaan en dus niet voor kwijtschelding in aanmerking komt. Voor wat betreft de concurrente schuldeisers van [verzoekster] komt waarschijnlijk hooguit (een deel van) de vordering van het CJIB van € 7.556,65 (als overheidsschuld) voor een dergelijke kwijtschelding in aanmerking. De andere schulden zijn geen overheidsschulden, zo heeft de curator op de zitting bij het hof nog toegelicht. Omdat vast staat dat [verzoekster] de overige schulden niet betaalt, verkeert zij in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen.
3.7.
[verzoekster] heeft bovendien - ondanks herhaald verzoek daartoe - de curator geen inzicht verschaft in de administratie van haar eenmanszaak, waardoor geen volledig beeld bestaat van haar schulden.
3.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 augustus 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, B.J. Engberts en A.E. de Vos, ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier vervroegd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2024.