ECLI:NL:GHARL:2024:5874

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.342.878
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de dochter van de moeder, geboren in 2024. De moeder, die alleen het gezag over haar dochter heeft, is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om haar dochter uit huis te plaatsen. De kinderrechter had eerder op 6 mei 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige goedgekeurd, en deze beslissing geldt tot 6 mei 2025. De moeder verzoekt het hof om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken en om te onderzoeken of plaatsing van de minderjarige samen met haar in een ouder-kindvoorziening mogelijk is.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 zijn de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig geweest. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij stappen vooruit heeft gezet in haar zorg voor de minderjarige, maar het hof oordeelt dat de persoonlijke problematiek van de moeder nog niet voldoende is opgelost om de minderjarige terug te plaatsen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter, omdat er goede redenen zijn voor de uithuisplaatsing en er nog onvoldoende zicht is op een veilige terugkeer van de minderjarige naar huis.

Het hof benadrukt dat de moeder haar mentale problemen moet onder ogen zien en dat zij zelf moet leren om voor haar dochter te zorgen. De beslissing tot uithuisplaatsing blijft in stand, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.878
zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/434887 / JE RK 24-425
beschikking van 17 september 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kinderrechter optrad als belanghebbende
verzoekster in hoger beroep
hierna: de moeder
advocaat: mr. C. Huy
en
de raad voor de kinderbescherming
die is gevestigd in Arnhem
en bij de kinderrechter optrad als verzoeker
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de raad
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland
die is gevestigd in Arnhem
en bij de kinderrechter optrad als belanghebbende
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de GI.

1.Samenvatting van de beslissing

De dochter van de moeder, [de minderjarige] , geboren [in] 2024 is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] staat onder toezicht van de GI. [de minderjarige] woonde van 19 februari 2024 tot 25 juni 2024 in een crisispleeggezin. [de minderjarige] woont sinds 25 juni 2024 in een pleeggezin.
2.2.
In de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 6 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Ook heeft de kinderrechter een machtiging gegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gelden allebei tot 6 mei 2025.
2.3.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt. Zij verzoekt meer in het bijzonder het hof om de raad of de GI opdracht te geven om te onderzoeken of plaatsing van [de minderjarige] samen met de moeder in een ouder-kindvoorziening mogelijk is. De raad wil dat de beslissing in stand blijft.
2.4.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift
  • het journaalbericht van mr. Huy van 14 augustus 2024 met producties, en
  • het mailbericht van mr. Huy van 19 augustus 2024 met productie.
2.5.
De zitting bij het hof was op 20 augustus 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • een vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad)
  • twee vertegenwoordigsters van de GI.

3.Het oordeel van het hof

de wet
3.1.
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven om een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding of voor onderzoek van een kind.
standpunten
3.2.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderechter om voor een jaar een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te geven. De moeder vindt dat de kinderrechter de beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing voor een deel had moeten aanhouden in afwachting van een raadsonderzoek naar de mogelijkheden van plaatsing van de moeder en de kinderen in een moeder-kindhuis. De kinderrechter had ook de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing moeten bekorten van een jaar naar drie maanden. De inmenging in het privéleven van de moeder moet op grond van artikel 8 EVRM en een uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, M.L. tegen Noorwegen [1] , zo beperkt mogelijk moet zijn, aldus de moeder. De moeder vindt dat zij met de steun van haar netwerk, haar vader, moeder, oma en (sinds drie maanden) haar vriend [naam1] , zelf voor [de minderjarige] kan zorgen. Zij was helemaal klaar voor de komst van [de minderjarige] , en vindt dat de raad misbruik heeft gemaakt van de situatie door [de minderjarige] twee weken na een zware bevalling bij haar weg te halen. De moeder heeft inmiddels veel positieve stappen gezet. Zij krijgt 10 tot 12 uur per week ambulante hulpverlening bij [naam2] . Zij heeft op dit moment een uur per week contact met [de minderjarige] onder toezicht van [naam3] en laat volgens haar zien dat zij leerbaar is en emotioneel beschikbaar voor [de minderjarige] .
3.3.
De raad is het niet eens met de moeder. De optie van een moeder-kindhuis is de moeder op 19 februari 2024 aangeboden. Die plaatsing is toen niet doorgegaan omdat de moeder dat niet wilde. Vanwege de grote zorgen in de thuissituatie, is toen besloten een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te vragen. Voor de raad is de optie van een plaatsing in een moeder-kindhuis daarmee niet voor altijd van de baan, zo heeft de raad ter zitting in hoger beroep aangegeven. Het is daarvoor volgens de raad alleen nog te vroeg.
Volgens de begeleidster van [naam3] laat de moeder in meerdere opzichten een wisselend beeld zien. De moeder heeft nog te veel begeleiding nodig om plaatsing in het moeder-kindhuis te (kunnen) laten slagen. Op 21 augustus 2024 start de moeder op advies van [naam4] DGT-therapie (dialectische gedragstherapie). De doelen voor de moeder om aan te werken zijn: langere tijd stabiel zijn, goed voor zichzelf kunnen zorgen, goed kunnen aansluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft en laten zien dat zij bij beslissingen het belang van [de minderjarige] op nummer één zet. Met [de minderjarige] gaat het volgens informatie van de raad goed in het pleeggezin. Zij is een rustige, tevreden baby. De raad heeft bewust gekozen voor een periode van uithuisplaatsing voor een jaar omdat het van belang is dat [de minderjarige] een goede hechting in het pleeggezin kan voortzetten. Bij een veilige hechtingsrelatie met de pleegouders, kan [de minderjarige] in een later stadium ook een veilige hechting met de moeder aangaan. Dat de moeder op dit moment een uur per week omgang met [de minderjarige] heeft, staat die veilige hechting tussen de moeder en [de minderjarige] niet in de weg.
oordeel hof
3.4.
De kinderrechter heeft terecht de machtiging tot uithuisplaatsing aan de GI voor de duur van een jaar gegeven, omdat [de minderjarige] nog niet thuis kan wonen. De beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd). Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
3.5.
De moeder was al voor de bevalling van [de minderjarige] bekend met ernstige problematiek, waaronder suïcidale gedachten en problematisch alcoholgebruik. Tijdens de zwangerschap van [de minderjarige] zat de moeder op een roze wolk. Al snel na de zware bevalling speelden haar suïcidale gedachten weer op. Dat samen met het feit dat gezien werd dat de moeder veel moeite had met de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] zoals voeden en verschonen en de moeder op dat moment een opname in een moeder-kindhuis weigerde, maakten ingrijpen met een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Die is dus terecht afgegeven.
3.6.
Het klopt dat de moeder stappen vooruit zet. Zo verlopen de omgangsmomenten na een onrustige start inmiddels goed, gaat het bereiden van flesvoeding en het geven van flesjes aan [de minderjarige] na aanwijzingen van de begeleidster van [naam3] goed, maar is er nog te veel begeleiding nodig. Om een goede kans op een succesvol verloop in een moeder-kindhuis te maken, moet de moeder in praktische zaken nog meer leren. Het hof merkt daarbij op dat het de moeder zou helpen wanneer zij concreet na elk omgangsbezoek terug krijgt welke praktische vaardigheden zij bij het volgende omgangsbezoek moet verbeteren. Verder zou het goed zijn als de GI een tijdpad aangeeft dat de moeder duidelijk maakt hoeveel tijd zij heeft om te laten zien dat zij over voldoende praktische vaardigheden beschikt, met een tijdsindicatie wanneer zij een beslissing over (mogelijke) uitbreiding van de omgang en (al dan niet) plaatsing in een moeder-kindhuis kan verwachten.
3.7.
Daarnaast zal de moeder haar mentale problemen onder ogen moeten zien. De moeder lijkt - zo is ter zitting gebleken - de uithuisplaatsing nog te veel aan haar zware bevalling en in haar ogen onterecht ingrijpen van de raad te wijten, terwijl er zoals hiervoor vermeld veel meer dan alleen een zware bevalling speelde. Het hof is net als de GI en de raad van oordeel dat de persoonlijke problematiek van de moeder langere tijd stabiel moet zijn voordat [de minderjarige] terug naar huis kan. De moeder zal over een langere periode dan drie maanden moeten laten zien dat het haar goed gaat. De moeder legt veel nadruk op de steun die zij ervaart van haar nieuwe vriend. Het is goed dat de moeder zich gesteund voelt, maar daarbij past wel een kanttekening. De moeder zal - met de nodige hulp - zelf moeten leren om haar persoonlijke problematiek het hoofd te bieden, want het is uiteindelijk de moeder en niet de vriend die voor [de minderjarige] moet zorgen.
3.8.
Aangezien er goede redenen voor de beslissing tot uithuisplaatsing waren, er geen minder ingrijpend middel kon worden ingezet en de duur van de uithuisplaatsing ook niet bekort kan worden omdat er nog onvoldoende zicht is op een veilige terugkeer van [de minderjarige] naar huis, is er geen strijd met het recht.
3.9.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 6 mei 2024 over de machtiging tot uithuisplaatsing en
4.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en K. Mans, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.

Voetnoten

1.EHRM 22 december 2020, nr. 64639/16, ECLI:CE:ECHR:2020:1222