ECLI:NL:GHARL:2024:5868

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.338.788
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding en wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Gelderland van 14 december 2023, waarin was bepaald dat de man € 51,- per kind per maand zou betalen. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een hogere alimentatie van € 231,- per kind per maand vast te stellen, met ingang van 30 mei 2023.

De procedure in eerste aanleg had betrekking op de wijziging van het ouderschapsplan dat was opgesteld bij de echtscheiding in 2015. De man en de vrouw zijn de ouders van drie minderjarige kinderen, die bij de vrouw wonen. In het ouderschapsplan was aanvankelijk afgesproken dat de man € 25,- per kind per maand zou betalen, maar in 2020 was dit bedrag mondeling verhoogd naar € 150,- per maand voor alle kinderen samen. De rechtbank had in de bestreden beschikking geoordeeld dat de man met ingang van 30 mei 2023 € 51,- per kind per maand moest betalen, wat de vrouw betwistte.

Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoeken en dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigden. Echter, het hof concludeerde dat de man niet in staat was om een hogere bijdrage te betalen dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag. De man had zijn inkomen verminderd door de overname van een sportschool en leefde van het inkomen van zijn partner. Het hof oordeelde dat de behoefte van de kinderen ongewijzigd bleef en dat de man met zijn huidige inkomen niet meer kon bijdragen dan het vastgestelde bedrag. De grieven van de vrouw werden afgewezen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.788
zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/419814/ FZ RK 23-1601
beschikking van 17 september 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als belanghebbende
verzoekster in hoger beroep
hierna: de vrouw
advocaat: mr. D.A.J. Spierings
en
[de man]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als belanghebbende
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de man
advocaat: mr. B. Anik.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal de beschikking hierna “de bestreden beschikking” noemen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 9 augustus 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Spierings van 12 augustus 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 14 augustus 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2009;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2010.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
In het ouderschapsplan van 13 juni 2015, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 4 augustus 2015, zijn de man en de vrouw overeengekomen dat de man aan de vrouw € 25,- per kind per maand zal betalen aan kinderalimentatie.
3.4
De man heeft een nieuwe partner. Uit die relatie is [in] 2017 [de minderjarige4] geboren.
3.5
In 2020 hebben de man en de vrouw mondeling afgesproken dat de man aan de vrouw € 150,- per maand aan kinderalimentatie voor alle drie de kinderen samen betaalt.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het bij de echtscheidingsbeschikking horende ouderschapsplan van 13 juni 2015 en de mondeling gemaakte afspraak uit 2020 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 30 mei 2023 als kinderalimentatie een bedrag van € 51,- per kind per maand zal betalen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt daarom met vier grieven in hoger beroep.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van 30 mei 2023 aan de vrouw € 231,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen, steeds voor de eerste dag van de maand te voldoen.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De overwegingen voor de beslissing

ontvankelijkheid
5.1
Volgens de man kan de vrouw niet worden ontvangen in haar verzoeken in hoger beroep, omdat de grieven van de vrouw onvoldoende zijn gespecificeerd. De grieven zijn naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk geformuleerd en de man heeft zich voldoende kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Het hof acht de vrouw dus ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep.
wijziging van omstandigheden
5.2
In hoger beroep staat tussen partijen niet ter discussie dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1van het Burgerlijk Wetboek die met ingang van 30 mei 2023 een onderzoek rechtvaardigt naar de vraag of de kinderalimentatie moet worden gewijzigd. Of deze omstandigheden daadwerkelijk moeten leiden tot een wijziging van de kinderalimentatie zal het hof hierna beoordelen.
behoefte kinderen
5.3
De man en de vrouw zijn verdeeld over de behoefte van de kinderen. Zij hebben die behoefte aan een bijdrage in 2015 vastgesteld op € 110,- per kind per maand, volgens de wettelijke indexering € 131,- per kind per maand in 2023. Volgens de vrouw overstijgt het inkomen van de man het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, zodat bij de berekening van de behoefte van dit hogere inkomen van de man moet worden uitgegaan.
5.4
Naar het oordeel van het hof heeft de man in hoger beroep voldoende met bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat zijn huidige inkomen het inkomen dat hij tijdens het huwelijk had
nietoverstijgt. Dat betekent dat het hof net als de rechtbank, zij het om een andere reden, vindt dat de behoefte van de kinderen ongewijzigd op € 110,- per kind per maand in 2015 blijft staan. Dat is volgens de wettelijke indexering € 131,- per kind per maand in 2023. Het hof zal daarvan uitgaande berekenen welk aandeel ieder van de ouders in dit bedrag heeft.
draagkracht man
5.5
Naar het oordeel van het hof is, anders dan de vrouw tot uitgangspunt neemt, de man met ingang van 30 mei 2023 niet in staat een hogere bijdrage aan kinderalimentatie te voldoen dan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 51,- per kind per maand. Het hof legt hierna uit waarom.
5.6
De man heeft na een dienstverband van 11 jaar en een daarmee corresponderend inkomen besloten de sportschool van zijn werkgever over te nemen. Sinds 5 oktober 2022 is hij samen met zijn partner eigenaar van deze sportschool. De winst uit de onderneming was volgens de aangifte IB:
in 2022 -/- € 3.183,-
in 2023 -/- € 3.057,-.
5.7
In de door de man overgelegde jaarstukken van de onderneming zijn geen onttrekkingen te zien. De man heeft daarover desgevraagd verklaard dat hij in de jaren na de echtscheiding eraan gewend is geraakt van het inkomen van zijn partner te leven, die een inkomen uit loondienst heeft. Op die manier is de man erin geslaagd uit zijn (beperkte) inkomen van € 24.000,- bruto per jaar huwelijkse schulden tot een bedrag van
€ 35.000,- af te lossen. De vrouw heeft dit niet betwist. De man heeft er samen met zijn partner voor gekozen de overname van de onderneming een kans te geven. Zij leven om die reden in de startfase van de onderneming nog steeds van het inkomen van zijn partner. Het hof vindt die verklaring aannemelijk en gaat uit van de juistheid daarvan.
5.8
De vrouw heeft - voorafgaand aan de mondelinge behandeling - verzocht om haar nadere gelegenheid te bieden om te reageren op de namens de man op 9 augustus 2024 ingediende producties, zodat zij vragen kan formuleren aan de man dan wel zijn boekhouder of accountant. Daarnaast verzoekt de vrouw om onafhankelijk onderzoek naar de jaarcijfers van de onderneming van de man. Het hof wijst deze verzoeken af. De vrouw heeft met haar advocaat in redelijkheid voldoende kennis kunnen nemen van deze stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling en zich voldoende kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Dat verweer is ook daadwerkelijk op dit punt gevoerd. Het hof acht zich met hetgeen over en weer is aangevoerd en onderbouwd voldoende ingelicht en ziet geen aanleiding voor een deskundigenonderzoek.
5.9
Het hof stelt vast dat de man op basis van de door hem overgelegde jaarcijfers van de onderneming een minimale draagkracht heeft van € 25,- per kind per maand. Aangezien de man zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hij redelijkerwijs zijn oude inkomen weer kan verwerven en de man zelf ook vindt dat dit met het oog op zijn onderhoudsplicht naar de kinderen toe van hem kan worden gevergd, vindt het hof net als de rechtbank dat rekening moet worden gehouden met zijn inkomen uit loondienst van € 24.000,- bruto per jaar dat hij verdiende in de jaren voordat hij de sportschool overnam.
5.1
Aangezien de vrouw ondanks het verzoek van de man (en het hof) daartoe geen jaaropgave 2023 heeft verstrekt, geen inzage heeft gegeven in haar arbeidsongeschiktheidspercentage en tot wanneer zij nog recht heeft op een WIA-uitkering, is voor het hof niet vast te stellen of er in dit geval een tekort aan draagkracht is. Het hof ziet daarom geen aanleiding om, zoals de vrouw heeft verzocht, bij de man af te wijken van het forfaitaire bedrag aan woonlasten (€ 630,- per maand), zeker niet nu de werkelijke woonlasten van de man als door de vrouw ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren gebracht (€ 570,- per maand) niet veel lager zijn dan het forfait. Dit maakt dat het hof net als de rechtbank tot de slotsom komt dat de man met ingang van 30 mei 2023 met
€ 51,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
5.11
De grieven van de vrouw falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
14 december 2023,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en K. Mans, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 17 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.