ECLI:NL:GHARL:2024:5805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
21-000864-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van opzet bij poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder vrijgesproken van medeplegen, maar veroordeeld voor poging zware mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op de plaats van de aanrijding aanwezig waren. De verdachte heeft het slachtoffer geduwd, waarna de medeverdachte het slachtoffer aanreed, wat leidde tot verwondingen. Echter, het hof kon niet uitsluiten dat er sprake was van een noodlottige samenloop van omstandigheden. Er was te veel twijfel of de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen en of de medeverdachte opzet had op de aanrijding. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte niet schuldig werd verklaard, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, zowel in primair als subsidiair opzicht, en heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000864-22
Uitspraak d.d.: 16 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 februari 2022 met parketnummer 05-050625-20 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het medeplegen, maar veroordeeld voor een poging zware mishandeling tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 4.644,18, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2019 te [pleegplaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) op/tegen de borst en/of elders op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor deze [slachtoffer] op de openbare weg terecht kwam, waar hij werd aangereden door een personenauto,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 25 augustus 2019 te [pleegplaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) op/tegen de borst en/of elders op het lichaam heeft geduwd, waardoor deze [slachtoffer] op de openbare weg terecht kwam, waar hij werd aangereden door een personenauto,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende informatie bevat om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat er ook onvoldoende informatie in het dossier voorhanden is om opzet, in welke zin dan ook, op een dergelijk gevolg vast te kunnen stellen.
Het hof stelt vast dat verdachte en medeverdachte (neven van elkaar) op de plaats van de aanrijding aanwezig waren, dat verdachte het slachtoffer heeft geduwd waarna medeverdachte het slachtoffer aanreed en het slachtoffer gewond is geraakt, maar het hof kan niet uitsluiten dat sprake is van een noodlottige samenloop van omstandigheden.
Bij het hof bestaat teveel twijfel of verdachte zich ervan bewust was dat het slachtoffer door de duw op de weg en onder de door zijn neef bestuurde (rijdende) auto zou (kunnen) komen en er bestaat teveel twijfel of de neef het slachtoffer op de weg terecht heeft zien komen en het (voorwaardelijk) opzet op de aanrijding had. Die twijfel behoort verdachte toe.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.202,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.644,18. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. C.H. Zuur, voorzitter,
mr. Th.C.M. Willemse en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier,
en op 16 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.