ECLI:NL:GHARL:2024:5797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
21-004820-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 318 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis. De zaak betreft de periode van 3 oktober 2021 tot en met 17 maart 2022, waarin de verdachte opzettelijk verdovende middelen, waaronder amfetamine, GHB en Methylfenidaat, heeft verkocht en verstrekt. Daarnaast had hij munitie van categorie III voorhanden. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was. De beslissing over het beslag is ook behandeld, waarbij enkele in beslag genomen voorwerpen verbeurd zijn verklaard en andere aan de verdachte zijn teruggegeven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004820-22
Uitspraak d.d.: 30 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 oktober 2022 met parketnummer 18-067458-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
  • het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in zijn hoger beroep ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte voor de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten;
  • het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 318 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • het opleggen van een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis;
  • onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen onder nummer 1, 4, 5, 6, 11 en 12;
  • geen beslissing nemen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen onder nummer 7, 8, 9 en 10;
  • (eventuele) teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen onder nummer 2 en 3, betreffende een fles koelvloeistof en ammoniak.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.Y. van der Pol, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 27 oktober 2022, waartegen het hoger beroep is gericht:
Ten aanzien van de feiten
- De verdachte vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
- De verdachte veroordeeld voor de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de strafoplegging
- een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 360 dagen, waarvan 318 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren;
- met de oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in het vonnis.
Ten aanzien van het beslag
- meerdere in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken;
- de teruggave van twee in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 17 maart 2022 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ( een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed), en/of
- ( een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA (Xtc-pillen), en/of
- ( een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB, en/of
- ( een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende Methylfenidaat, zijnde amfetamine (speed) en/of MDMA (Xtc-pillen) en/of GHB en/of Methylfenidaat, (telkens) een hoeveelheid/hoeveelheden van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij op of omstreeks 17 maart 2022 te [plaats] , althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 18 centraalvuur kogelpatronen, van het merk RUAG Ammotec, kaliber 6,35mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep de aanvang van het onderzoek bij de politie aan de orde gesteld en heeft zich over het bewijs uitgelaten, in het bijzonder ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep enerzijds ontkend dat hij zou hebben gehandeld in drugs en anderzijds verklaard dat hij wel eens door anderen werd benaderd en aan hen drugs zou hebben verstrekt als vriendendienst. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij zich er niet van bewust was dat wat hij deed als dealen kan worden gezien.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd tijdens zijn verhoor bij de politie op 19 maart 2022, in die zin dat hij zijn betrokkenheid bij de handel in drugs concreet met de politie heeft doorgenomen. Tijdens dat verhoor bij de politie heeft verdachte onder meer bekend dat hij speed, GHB en Methylfenidaat heeft verkocht en verstrekt aan anderen. De verdachte heeft daarover onder andere verklaard:
“Ik heb een paar keer 50 gram speed in een keer verkocht en dat was wel kassa voor mij”en
“Sommige klanten komen sporadisch, sommige komen elke week, dat zijn 3 mensen die elke week komen.”
Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 21 maart 2022 is de verdachte vervolgens bij zijn eerder afgelegde verklaringen gebleven en heeft de verdachte verklaard:
“Ik heb er niet bij stilgestaan, maar ik snap wel dat het handel is”.De raadsvrouw heeft zich bij de rechter-commissaris op het standpunt gesteld dat de verdachte handelde op ‘kleinschalig niveau’. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 13 oktober 2022 heeft de verdachte opnieuw de handel in verdovende middelen bekend.
Voorgaande bekennende verklaringen van de verdachte vinden tevens steun en bevestiging in de stukken in het dossier. Uit de tapgesprekken volgt onder meer dat de verdachte bevestigt GHB te hebben en dat de verdachte zijn moeder belt en haar vraagt of zij een doosje Methylfenidaat buiten wil leggen voor [naam] (
het hof begrijpt: getuige [naam]). Daarnaast is er onderzoek verricht aan de telefoon van de verdachte. Uit een Whatsappbericht afkomstig van de verdachte op 19 februari 2022 volgt onder andere dat de verdachte heeft gestuurd:
“Ik ben onderweg met m’n werk, drugslevering hahaha”.Daarnaast zijn er in het dossier verschillende getuigenverklaringen. Getuige [naam] heeft tijdens haar verhoor op 23 maart 2022 onder meer verklaard dat zij van 15 op 16 maart nog een zakje speed van verdachte heeft gekocht [1] . Getuige [naam] heeft verklaard dat hij van [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) zowel GHB als speed tegen betaling heeft afgenomen. Daarnaast is er een verklaring van getuige [naam] waarin hij heeft verklaard dat [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) hem ook best vaak belde met de vraag of hij nog wat moest hebben. Bovendien heeft getuige [naam] verklaard dat hij zowel speed als GHB van de verdachte kocht.
Uit de Whatsappberichten in het dossier volgt tevens dat de verdachte al vanaf 3 oktober 2021 gesprekken heeft met verschillende personen, waarbij de inhoud van die gesprekken te relateren is aan de handel in verdovende middelen. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, ziet het hof daarin aanleiding om uit te gaan van een langere pleegperiode dan de rechtbank bewezen heeft verklaard.
Op basis van voorgaande overwegingen, in onderling verband en in samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode opzettelijk verdovende middelen - te weten ‘speed’, GHB en Methylfenidaat - aan anderen heeft verkocht en verstrekt. Gelet daarop acht het hof het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 4 tenlastegelegde feit - het voorhanden hebben van munitie - heeft de verdachte, net als bij de politie en bij de rechtbank, ter terechtzitting in hoger beroep bekend. Het hof acht ook dat feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 17 maart 2022 te [plaats] , opzettelijk heeft verkocht en verstrekt
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (‘speed’) en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende Methylfenidaat,
zijnde amfetamine (‘speed’) en GHB en Methylfenidaat, telkens een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.
hij op 17 maart 2022 te [plaats] , munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 18 centraalvuur kogelpatronen, van het merk RUAG Ammotec, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen en verstrekken van middelen uit lijst I van de Opiumwet. Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de handel in drugs, hetgeen veelal direct en indirect leidt tot vele vormen van criminaliteit. Bovendien vormen drugs een bedreiging voor de volksgezondheid. De verdachte heeft daarbij slechts oog gehad voor financieel gewin. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie. Dergelijk bezit brengt een gevoel van onveiligheid onder burgers met zich mee.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 15 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in 2017 onherroepelijk is veroordeeld voor een feit strafbaar gesteld in de Opiumwet. Het hof heeft in dat kader voorts geconstateerd dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij bij zijn moeder woont, een bijstandsuitkering ontvangt en dat hij graag bezig is met de reparatie van scooters. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij bij het zoeken van werk of een geschikt bedrijf om te werken hulp krijgt van de gemeente.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafoplegging primair verzocht om geen straf aan verdachte op te leggen. Het hof begrijpt dat de raadsvrouw daarmee een beroep doet op toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Anders dan de raadsvrouw ziet het hof, mede gelet op de aard en ernst van de feiten, geen aanleiding voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Volgens de raadsvrouw dient dat ter compensatie van de negatieve gevolgen voor de verdachte vanwege (de aanvang van) het onderzoek en de vervolging.
Het hof acht het, mede gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, van belang om de verdachte met een deels voorwaardelijke straf als “stok achter de deur” te stimuleren om andere keuzes te maken en tegelijkertijd om de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich in de toekomst opnieuw aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Het hof acht - met de advocaat-generaal - het opleggen van bijzondere voorwaarden, zoals de rechtbank dat heeft gedaan, niet aangewezen. In de gegeven omstandigheden, waarin de verdachte geen hulpvraag heeft en een gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen heeft getoond, acht het hof het opleggen van bijzondere voorwaarden weinig zinvol. Het hof merkt daarbij tevens op dat de verdachte ook geen wens lijkt te hebben voor begeleiding en/of behandeling. Begeleiding door de reclassering zou in dit geval zowel voor de reclassering, als voor verdachte niet zinvol zijn. Het hof zal naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf aan verdachte opleggen en acht dat passend.
Alles afwegende, acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 318 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis, passend en geboden. Het hof zal daar - anders dan de rechtbank - geen bijzondere voorwaarden aan verbinden. Het hof zal daarnaast - conform de eis van de advocaat-generaal - aan de verdachte een taakstaf van tachtig uren, te vervangen door veertig dagen hechtenis, opleggen.

Beslag

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep uitgelaten over het beslag en heeft hoofdzakelijk verzocht om teruggave van de twee in beslag genomen koffers aan de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep teruggave van de twee in beslag genomen koffers verzocht, waarbij de verdachte afstand heeft gedaan van de inhoud daarvan. Daarnaast heeft de verdachte om teruggave van een voorwerp met daarin negen gekleurde flesjes gevraagd. De verdachte heeft van de overige in beslag genomen voorwerpen afstand gedaan in die zin dat die goederen voor hem geen bijzondere waarde meer hebben. Het hof zal daar dan ook geen beslissing meer over nemen. Daarnaast zal het hof - anders dan de rechtbank - ook geen beslissing nemen over het in beslag genomen vuurwerk, nu dat niet onder de verdachte in beslag is genomen.
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee koffers met daarin gebruikersspullen.
Het hof overweegt daarover op grond van het proces-verbaal van de politie dat deze in beslag genomen koffers gevuld waren met diverse spullen voor het gebruik van drugs. Naar het oordeel van het hof bestaat er een verband tussen deze koffers en de inhoud daarvan en het begaan van het onder 1 tenlastegelegde feit, namelijk de handel in verdovende middelen. Deze koffers behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurdverklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Ten aanzien van de fles, geregistreerd onder goednummer 1475413, gelast het hof de teruggave aan verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
318 (driehonderdachttien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Koffer: vol gebruikersspullen, Topcraft, G1475419;
- 1 STK Koffer: vol gebruikersspullen, zwart, G1475429.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Fles Ammoniak (aantal 9 STKS, specificatie: 3 potjes geel, 1 glazen flesje geel, 2 petflessen geel, 2 petflessen rood), G1475413.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. Bijlsma, griffier,
en op 30 augustus 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het hof begrijpt dat met ‘speed’ wordt bedoeld: amfetamine. Bij de doorzoeking heeft de politie amfetamine onder verdachte inbeslaggenomen. Zie onder meer pagina 566 e.v. en pagina 237-238 van het dossier.