ECLI:NL:GHARL:2024:5794

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
21-005515-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling in hoger beroep na overval op ijzerhandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor zijn betrokkenheid bij een overval op een ijzerhandel in Farmsum. De rechtbank had ook een schadevergoeding van € 9.930,76 toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2024 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht. De raadsvrouw pleitte voor vrijspraak van de tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist. Het hof bevestigde de veroordeling van de rechtbank, maar voegde enkele gronden toe aan de bewijsmotivering en strafmotivering.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met het reclasseringsadvies, dat adviseerde om het volwassenenstrafrecht toe te passen, gezien de omstandigheden van de verdachte. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om van het eerdere oordeel van de rechtbank af te wijken en bevestigde de straf en de schadevergoeding. De beslissing van het hof werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005515-23
Uitspraak d.d.: 13 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2023 met parketnummer 18-113338-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-233689-22 respectievelijk 18-252021-22, in de strafzaak tegen

ANDRÉ ROELOF ALBERTUS [verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
thans verblijvende in [adres] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot
  • veroordeling van verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
  • toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-233689-22 respectievelijk 18-252021-22.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Helmantel, alsmede van hetgeen namens de benadeelde partij door mevrouw [naam] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 22 november 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de rechtbank de gehele vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 9.930,76 bestaande uit € 4.930,76 aan materiële en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In het kader van de schadevergoedingsmaatregel heeft de rechtbank de betalingsverplichting van verdachte aan de staat eveneens hoofdelijk opgelegd. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-233689-22 respectievelijk 18-252021-22 toegewezen.

Bevestiging met aanvulling van gronden

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste wijze en, voor het overgrote deel, op de juiste gronden heeft beslist. Het hof ziet echter aanleiding om de bewijsmotivering en de strafmotivering van de rechtbank, hoewel het hof van oordeel is dat zij de juiste beslissing en afweging heeft gemaakt bij de bewezenverklaring en strafoplegging, aan te vullen. Het hof zal het vonnis derhalve bevestigen met aanvulling van de gronden.
Aanvulling van de gronden ten aanzien van de bewijsmotivering
De raadsvrouw heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde. De raadsvrouw meent dat het hof wel tot een bewezenverklaring zou kunnen komen van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de aanvankelijk onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging diefstal met geweld na toewijzing van de schriftelijke vorderingen strekkende tot wijziging van de tenlastelegging door de rechtbank op 19 september 2022 en 8 november 2023 niet meer aan verdachte ten laste is gelegd. Hiermee is enkel het aanvankelijk onder 1 primair tenlastegelegde, te weten het thans onder 1 tenlastegelegde, en het onder 2 tenlastegelegde aan verdachte tenlastegelegd. Op basis hiervan begrijpt het hof het standpunt van de raadsvrouw zo dat zij, net als in eerste aanleg, stelt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Hiertoe heeft zij in hoger beroep aanvullend aangevoerd dat op basis van het dossier enkel vastgesteld kan worden dat verdachte een schoppende beweging heeft gemaakt, maar niet dat hij daarbij aangever ook geraakt heeft en dat verdachte geen weet heeft gehad van de weggenomen mobiele telefoon van aangever.
Het hof is in aanvulling op de overweging van de rechtbank van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw niet kan slagen nu deze wordt weerlegt door de door de rechtbank uitgewerkte bewijsmiddelen. Derhalve is het hof met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Aanvulling van de gronden ten aanzien van de strafmotivering
In hoger beroep heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de strafoplegging, net als in eerste aanleg, op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht toegepast zou dienen te worden indien het hof tot een bewezenverklaring komt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat hiertoe geen aanleiding is in deze strafzaak. Het hof heeft hiertoe, in aanvulling op de strafoverweging van de rechtbank, acht geslagen op de navolgende passage uit het reclasseringsadvies van 6 augustus 2024 dat met betrekking tot verdachte door Reclassering Nederland is opgemaakt.
“Op 16-10-2023 adviseerden wij:
Omdat de heer [verdachte] ten tijde van het delict tussen de 16 en 23 jaar was, hebben wij in het kader van het Adolescentenstrafrecht beoordeeld of toepassing van jeugd- dan wel volwassenstrafrecht aan de orde is. Om te komen tot een advies over het volwassenstrafrecht, dan wel het jeugdstrafrecht, hebben wij het Wegingskader ASR toegepast en contact gehad met de Raad voor de Kinderbescherming. Het NIFP, mevrouw D. Breuker, forensisch GZ-psycholoog, adviseert toepassing jeugdstrafrecht en benoemt specifiek plaatsing binnen het Forensisch Centrum voor Adolescenten (FCA). Wij herkennen de indicaties voor toepassen van het jeugdstrafrecht in de zwakbegaafdheid van betrokkene, zijn kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en zijn beïnvloedbaarheid. Echter, betrokkene verblijft al langere periode in zorginstellingen en pedagogische beïnvloeding vanuit ouders of een gezinsgerichte aanpak lijkt een gepasseerd station. Daarnaast is betrokkene al meerdere keren berecht onder het volwassenenstrafrecht en weet hij zich voldoende staande te houden in de PI. In geval van een veroordeling, zouden wij een overplaatsing naar een JJI dan ook niet wenselijk vinden; betrokkene behoeft vastigheid en een duidelijke structuur. Tot slot zijn wij van mening dat betrokkene een plek behoeft bij een woonvorm met een hoger beveiligingsniveau, gelet op het hoge risico op onttrekking. Wij zijn bang dat de FCA in [plaats] betrokkene te veel vrijheid biedt en wij schatten in, in overleg met de mentor van betrokkene en de Raad voor de Kinderbescherming, dat de kans groot is dat de heer [verdachte] zich hier aan toezicht/begeleiding zal onttrekken. Daarnaast bestaat hier de mogelijkheid dat hij beïnvloed wordt door leeftijdsgenoten. Alles overwegende adviseren wij derhalve het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Wij zien op dit moment geen redenen om van ons vorige advies af te wijken.
Deze passage maakt dat het hof, ten aanzien van de vraag of het adolescentenstrafrecht toegepast zou dienen te worden, niet tot een ander oordeel komt dan de rechtbank.
Het hof ziet in hetgeen door en namens de verdachte ter zitting is aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ook geen reden om anders te beslissen ten aanzien van de straf.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigthet vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 13 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.