ECLI:NL:GHARL:2024:5789

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
W200.345.077/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verschoningsverzoek in een belastingzaak wegens schijn van vooringenomenheid

Op 10 september 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak waarin mr. R.A. Wolf, raadsheer-plaatsvervanger, een verzoek tot verschoning heeft ingediend. Dit verzoek was ingegeven door de omstandigheid dat hij als annotator in een fiscaal tijdschrift commentaar had geleverd op de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die onderwerp was van de procedure. De procedure betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 25 oktober 2022, die is ingeschreven onder nummer AWB 21/4535. De mondelinge behandeling van deze zaak vond plaats op 25 juli 2024, waarbij mr. R.A.V. Boxem, mr. A.E. Keulemans en mr. R.A. Wolf aanwezig waren. Na de behandeling heeft mr. Wolf op 22 augustus 2024 verzocht zich te mogen verschonen, omdat hij zich niet bewust was van zijn eerdere publieke uitlatingen over de zaak.

De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken heeft geoordeeld dat een mondelinge behandeling van het verzoek niet noodzakelijk was. In de beoordeling van het verzoek is gekeken naar de onpartijdigheid van de rechter, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en internationale verdragen. De kamer concludeerde dat, hoewel er geen directe betrokkenheid was, de annotatie van mr. Wolf in het fiscale tijdschrift de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Daarom werd het verzoek tot verschoning toegewezen.

De uitspraak houdt in dat de procedure in de bodemzaak zal worden voortgezet door een andere kamer van het Hof, waarbij mr. R.A. Wolf geen deel uitmaakt. Dit besluit is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden op 12 september 2024.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
zaaknummer W200.345.077/01
datum beslissing:
10 september 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
op het verzoek zich te mogen verschonen, gedaan door
mr. R.A. Wolf(hierna: verzoeker),
raadsheer-plaatsvervanger in dit gerechtshof
1.
De procedure
1.1. Bij de belastingkamer van het Hof is een procedure aanhangig die is ingeschreven onder het nummer BK-ARN 22/2326 tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 25 oktober 2022, nummer AWB 21/4535, ECLI:NL:RBGEL:2022:5973.
1.2. De mondelinge behandeling van bovenvermelde zaak heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024 ten overstaan van mr. R.A.V. Boxem, mr. A.E. Keulemans en mr. R.A. Wolf. Het onderzoek ter zitting is gesloten. Er is nog geen uitspraak gedaan.
1.3. Verzoeker heeft op 22 augustus 2024 verzocht zich in deze procedure te mogen verschonen.
1.4. De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is.

2.Beoordeling van het verschoningsverzoek

2.1.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd. Onlangs werd hij gewezen op het feit dat hij als annotator bij NTFR in 2022 de bestreden uitspraak van de rechtbank Gelderland van commentaar heeft voorzien. Voorafgaand en tijdens de zitting is het niet in hem opgekomen dat hij zich al eerder publiekelijk had uitgelaten over juist deze procedure. Om die reden verzoekt hij zich te mogen verschonen van verdere behandeling van deze zaak.
2.2.
De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3.
Vooropgesteld wordt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4.
Volgens aanbeveling 4 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, gepubliceerd op rechtspraak.nl (hierna: de Leidraad), die op grond van aanbeveling 17 van de Leidraad ook op de raadsheerplaatsvervanger van toepassing is, zorgt de rechter ervoor geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat zijn rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. Hoewel van een directe betrokkenheid bij de zaak geen sprake is, heeft verzoeker zich publiekelijk over de zaak uitgelaten door de bestreden rechtbankuitspraak in het kader van zijn nevenfunctie in een fiscaal tijdschrift te voorzien van een annotatie waarin hij een waardering heeft gegeven van de handelwijze van een van de partijen. Naar het oordeel van de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken heeft hij daarmee in ieder geval de schijn van vooringenomenheid gewekt, zodat het verzoek zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken:
– wijst het door mr. R.A. Wolf gedane verzoek tot verschoning toe, en
– bepaalt dat de procedure in de bodemzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de indiening van het verschoningsverzoek door een kamer van dit Hof waarvan mr. R.A. Wolf geen deel uitmaakt.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. F.A.M. Bakker en mr. J.B. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.
(E.D. Postema) (R.F.C. Spek)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 12 september 2024
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).