ECLI:NL:GHARL:2024:5788

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
W200.345.075/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verschoningsverzoek in een belastingzaak wegens schijn van vooringenomenheid

Op 10 september 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak waarin mr. R.A.V. Boxem, raadsheer in het hof, verzocht om zich te mogen verschonen van verdere behandeling van een belastingzaak. Dit verzoek volgde op de ontdekking dat een van de leden van de zittingscombinatie, mr. R.A. Wolf, een annotatie had geschreven over de bestreden uitspraak van de rechtbank Gelderland in een fiscaal tijdschrift. Boxem stelde dat deze annotatie de schijn van vooringenomenheid wekte, niet alleen voor Wolf, maar ook voor de andere leden van de zittingscombinatie, waaronder hijzelf en mr. A.E. Keulemans.

De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken oordeelde dat de schijn van vooringenomenheid gerechtvaardigd was. De kamer baseerde haar oordeel op de feiten dat de betrokken rechters, waaronder Boxem en Keulemans, mogelijk in een beraadslaging over de zaak met Wolf waren betrokken, wat de objectieve vrees voor vooringenomenheid bij de partijen in de procedure kon rechtvaardigen. De kamer concludeerde dat er voldoende grond was voor het verzoek tot verschoning, en heeft dit verzoek dan ook toegewezen.

De beslissing houdt in dat de procedure in de bodemzaak zal worden voortgezet door een andere kamer van het hof, waarbij Boxem geen deel uitmaakt van de zittingscombinatie. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op 12 september 2024 verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
zaaknummer W200.345.075/01
datum beslissing:
10 september 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
op het verzoek zich te mogen verschonen, gedaan door
mr. R.A.V. Boxem(hierna: verzoeker),
raadsheer in dit gerechtshof
1.
De procedure
1.1. Bij de belastingkamer van het Hof is een procedure aanhangig die is ingeschreven onder het nummer BK-ARN 22/2326 tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 25 oktober 2022, nummer AWB 21/4535, ECLI:NL:RBGEL:2022:5973.
1.2. De mondelinge behandeling van bovenvermelde zaak heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024 ten overstaan van mr. R.A.V. Boxem, mr. A.E. Keulemans en mr. R.A. Wolf. Het onderzoek ter zitting is gesloten. Er is nog geen uitspraak gedaan.
1.3. Verzoeker heeft op 21 augustus 2024 verzocht zich in deze procedure te mogen verschonen.
1.4. De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is.

2.Beoordeling van het verschoningsverzoek

2.1.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd. Op 20 augustus 2024 is hem gebleken dat een van de leden van de zetel, raadsheer-plaatsvervanger mr. R.A. Wolf, de bestreden uitspraak van de rechtbank Gelderland in 2022 heeft voorzien van een annotatie in het fiscaal tijdschrift NTFR. Doorgaans worden zaken direct na de zitting in raadkamer besproken. Of dat in dit geval ook is gebeurd en zo ja, wat in raadkamer door de zetel is besproken of beslist, kan niet openbaar worden gemaakt, maar bij partijen kan objectief de vrees leven dat deze zaak in raadkamer in aanwezigheid en met inspraak van mr. Wolf is besproken. Als gevolg hiervan kan bij partijen objectief eveneens de vrees leven dat leden van de zetel die (mogelijk) eerder in raadkamer overleg hebben gehad met mr. Wolf over deze zaak vooringenomen zijn, ook indien (alleen) mr. Wolf wordt toegestaan zich te verschonen en wordt vervangen door een andere raadsheer. Om die reden verzoekt hij zich te mogen verschonen van verdere behandeling van deze zaak.
2.2.
De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3.
Vooropgesteld wordt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4.
Volgens aanbeveling 4 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, gepubliceerd op rechtspraak.nl (hierna: de Leidraad), die op grond van aanbeveling 17 van de Leidraad ook op de raadsheerplaatsvervanger van toepassing is, zorgt de rechter ervoor geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat zijn rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. Hoewel van een directe betrokkenheid bij de zaak geen sprake is, heeft mr. Wolf zich publiekelijk over de zaak uitgelaten door de bestreden rechtbankuitspraak in het kader van zijn nevenfunctie in een fiscaal tijdschrift van een annotatie te voorzien waarin hij een waardering heeft gegeven van de handelwijze van een van de partijen. Naar het oordeel van de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken heeft hij daarmee in ieder geval de schijn van vooringenomenheid gewekt. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of dit tot gevolg heeft dat ook ten aanzien van de andere leden van de zittingscombinatie, mrs. Boxem en Keulemans, de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
2.5.
Verzoeker heeft niet vermeld of over de zaak is beraadslaagd. Het zogenoemde geheim van de raadkamer, dat is neergelegd in artikel 7, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, houdt in dat rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast tot geheimhouding zijn verplicht van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Anders dan verzoeker veronderstelt betekent dit niet dat het niet is toegestaan te melden of een beraadslaging heeft plaatsgevonden. Het is de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken uit eigen wetenschap bekend, en dat vindt ook zijn bevestiging in het verzoek, dat de zittingscombinatie in beginsel direct na het sluiten van het onderzoek ter zitting een uitspraakdatum aanzegt en vervolgens over de op de zitting behandelde zaken beraadslaagt. Gelet op het hiervoor genoemde geheim van de raadkamer is niet vast te stellen wat ieders individuele invloed in de beraadslaging is geweest en is niet te achterhalen of in het raadkameroverleg daadwerkelijk een (eind)oordeel is gevormd, welke argumenten daarbij de doorslag hebben gegeven en door wie deze zijn aangedragen. Mrs. Boxem en Keulemans hebben zich in de zittingscombinatie met mr. Wolf over de zaak gebogen en zij zijn daarbij mogelijk tot een (gezamenlijk) oordeel gekomen. Daarmee is ook ten aanzien van hen bij partijen de vrees dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken is er dan ook een gerechtvaardigde grond voor het verschoningsverzoek, zodat het verzoek zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken:
– wijst het door mr. R.A.V. Boxem gedane verzoek tot verschoning toe, en
– bepaalt dat de procedure in de bodemzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de indiening van het verschoningsverzoek door een kamer van dit Hof waarvan mr. R.A.V. Boxem geen deel uitmaakt.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. F.A.M. Bakker en mr. J.B. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.
(E.D. Postema) (R.F.C. Spek)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 12 september 2024
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).