Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van verzoeker, die lijdt aan beginnende dementie. Verzoeker, geboren in 1950, is de vader van verweerder en de dochter, die beiden als belanghebbenden zijn aangemerkt. De kantonrechter had op 3 januari 2024 besloten om de goederen van verzoeker onder bewind te stellen, omdat hij door zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Verzoeker was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2024 hebben zowel verzoeker als zijn zoon en dochter hun standpunten toegelicht. Verzoeker verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind over zijn goederen te beëindigen. De zoon en dochter voerden verweer en vroegen het hof om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in 2023 beginnende dementie is vastgesteld en dat zijn toestand inmiddels is verslechterd, wat leidt tot onveilige situaties.
Het hof oordeelde dat de onderbewindstelling noodzakelijk is, niet alleen vanwege de geestelijke toestand van verzoeker, maar ook vanwege verkwisting en problematische schulden. Verzoeker had in de periode voorafgaand aan het bewind aanzienlijk meer uitgegeven dan hij ontving, wat leidde tot financiële kwetsbaarheid. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, waarbij het belang van verzoeker en de noodzaak van bewindvoering werd benadrukt.