ECLI:NL:GHARL:2024:5755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
200.339.634
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelfunctie hoger beroep inzake onderbewindstelling van goederen van een meerderjarige met dementie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de goederen van verzoeker, die lijdt aan beginnende dementie. Verzoeker, geboren in 1950, is de vader van verweerder en de dochter, die beiden als belanghebbenden zijn aangemerkt. De kantonrechter had op 3 januari 2024 besloten om de goederen van verzoeker onder bewind te stellen, omdat hij door zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Verzoeker was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2024 hebben zowel verzoeker als zijn zoon en dochter hun standpunten toegelicht. Verzoeker verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind over zijn goederen te beëindigen. De zoon en dochter voerden verweer en vroegen het hof om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in 2023 beginnende dementie is vastgesteld en dat zijn toestand inmiddels is verslechterd, wat leidt tot onveilige situaties.

Het hof oordeelde dat de onderbewindstelling noodzakelijk is, niet alleen vanwege de geestelijke toestand van verzoeker, maar ook vanwege verkwisting en problematische schulden. Verzoeker had in de periode voorafgaand aan het bewind aanzienlijk meer uitgegeven dan hij ontving, wat leidde tot financiële kwetsbaarheid. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, waarbij het belang van verzoeker en de noodzaak van bewindvoering werd benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.634
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10862339)
beschikking van 12 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. N.C. Spermon-Ploegmakers,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de zoon,
advocaat: mr. C.A. Offermans.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de dochter],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de dochter,
en
[de bewindvoerder] , handelend onder de naam [naam1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 3 januari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10862339, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 april 2024;
- een journaalbericht van mr. Spermon-Ploegmakers van 4 april 2024 met bijlage;
- het verweerschrift van mr. Offermans met producties;
- een journaalbericht van mr. Spermon-Ploegmakers van 1 augustus 2024 met productie 1;
- een bericht van de bewindvoerder van 9 augustus 2024;
- een brief van de bewindvoerder van 12 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Spermon-Ploegmakers van 13 augustus 2024 met producties 2 tot en met 6.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 augustus 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de zoon, bijgestaan door zijn advocaat;
- de dochter;
- de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1950. Hij is de vader van [verweerder] en [de dochter] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 2 januari 2024, hebben de zoon en de dochter verzocht een beschermingsbewind uit te spreken over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld en de bewindvoerder als zodanig benoemd.
4.2
[verzoeker] is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
[verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind over zijn goederen te beëindigen.
4.3
De zoon voert verweer en vraagt het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De dochter heeft ter zitting een identiek verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Herstelfunctie hoger beroep
5.1
Het hof stelt voorop dat de namens [verzoeker] naar voren gebrachte grief over het ontbreken van een goede en zorgvuldige procesorde in eerste aanleg - wat hier verder ook van zij - in verband met de herstelfunctie van het hoger beroep niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Belanghebbenden hebben in hoger beroep de gelegenheid gehad hun standpunten uiteen te zetten. Het verzoek tot onderbewindstelling is uitvoerig in de schriftelijke stukken van de belanghebbenden en tijdens de mondelinge behandeling aan de orde gekomen.
Bewind
5.2
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.3
Het hof is het eens met het oordeel van de kantonrechter dat een bewind voor de rechthebbende noodzakelijk is, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Het hof overweegt daartoe in aanvulling op de overwegingen van de kantonrechter als volgt.
5.4
Niet in geschil is dat bij [verzoeker] in 2023 beginnende dementie is vastgesteld. Uit de brief van de neuroloog van [verzoeker] van 15 juli 2024 blijkt dat de symptomen van dementie inmiddels in ernstige mate aanwezig zijn bij [verzoeker] , dat hij fors minder inzicht heeft in zijn eigen functioneren en dat zijn kortetermijngeheugen is verslechterd. Dit leidt tot onveilige situaties zowel fysiek als financieel, aldus de neuroloog. Hoewel [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft verteld dat hij op 19 juni 2024 weliswaar door de neuroloog is gezien maar slechts vijf minuten met de neuroloog heeft gesproken en de brief vooral gebaseerd lijkt op informatie van de dochter en de bewindvoerder, ziet het hof daarin geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de brief van de neuroloog. Ook uit het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er grote zorgen zijn over de invloed van de dementie op [verzoeker] . Zo is [verzoeker] in 2023 slachtoffer geworden van beleggingsfraude terwijl [verzoeker] registeraccountant is geweest en scherp was op financiële risico’s. Ook laten de mensen in de directe omgeving van [verzoeker] weten dat zijn persoonlijkheid is veranderd en dat zijn beoordelingsvermogen wordt beïnvloed waardoor hij erg kwetsbaar is.
Naar het oordeel van het hof is het gelet op het voorgaande voldoende duidelijk dat [verzoeker] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
5.5
In aanvulling op het voorgaande is het hof van oordeel dat voortzetting van het bewind ook gerechtvaardigd is op grond van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Uit het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [verzoeker] in de periode voorafgaand aan het bewind aanzienlijk meer uitgaven deed dan hij inkomen had, zodat sprake was van verkwisting. Als [verzoeker] op hetzelfde tempo zou zijn doorgegaan met het doen van uitgaven dan zou er binnen afzienbare tijd niets zijn overgebleven van zijn vermogen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de bewindvoerder haar best doet om de belangen van [verzoeker] waar te nemen en daarbij ook belang hecht aan de kwaliteit van leven van [verzoeker] . Zo heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat het webcammen met een buitenlandse vriendin, waar [verzoeker] naar eigen zeggen veel levensplezier uit haalt, maar waar forse bedragen mee zijn gemoeid en waar zijn vermogen grotendeels aan op is gegaan, binnen de financiële ruimte mogelijk moet zijn en dat zij daarvoor geld beschikbaar stelt. Hoewel de bewindvoerder en [verzoeker] afspraken hebben gemaakt over welk geld beschikbaar is voor webcammen, heeft [verzoeker] echter verschillende keren ook geld dat bedoeld is voor eten en drinken aan dit webcammen besteed. Het hof benadrukt dat [verzoeker] best geld mag uitgeven aan dingen waar hij plezier aan beleeft, maar dat de kosten hiervan wel in verhouding moeten staan tot zijn inkomsten en andere uitgaven. Dat is niet het geval.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 3 januari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en I.J. Pieters, bijgestaan door M.A. Mertens als griffier, en is op 12 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.