ECLI:NL:GHARL:2024:5754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
200.339.052
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter en de afwijzing van zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Brouwer, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 15 december 2023 had bepaald dat het gezag over de minderjarige alleen aan de moeder toekomt. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. T. de Jong, verzocht het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken of deze af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de bestreden beschikking geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige, en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is. De rechtbank had overwogen dat het in het belang van de minderjarige was dat de vader geen beslissingen meer over haar kon nemen, gezien het gebrek aan contact en de onduidelijke situatie. Het hof heeft deze overwegingen overgenomen en geconcludeerd dat het beëindigen van het gezag van de vader noodzakelijk is voor het welzijn van de minderjarige.

Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof eveneens de afwijzing van het verzoek van de vader bekrachtigd. De rechtbank had geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling op dat moment niet in het belang van de minderjarige was, gezien de negatieve impact die het contact met de vader op haar had. Het hof heeft benadrukt dat de vader actief moet werken aan verbetering van de situatie en dat hij verantwoordelijk is voor het zoeken naar hulpverlening om de communicatie met de moeder te verbeteren. De moeder is verplicht om de vader op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het leven van de minderjarige, zodat hij betrokken kan blijven, ook al is er momenteel geen omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.052
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560307)
beschikking van 12 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Brouwer,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. de Jong.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 december 2023, uitgesproken onder zaaknummer 560307, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 maart 2024;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 5 augustus 2024 haar mening aan het hof kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 augustus 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Sinds de bestreden beschikking oefent de moeder alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] heeft van 3 november 2022 tot 3 november 2023 onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling stichting Samen Veilig Midden-Nederland.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [de minderjarige] alleen aan de moeder toekomt. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een regeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] iedere tweede zaterdag van de maand van 12.00 uur tot 17.00 uur omgang met de vader heeft of om een onderzoek door de raad te gelasten, afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissingen en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de toewijzing van het verzoek tot eenhoofdig gezag – en naar het hof begrijpt dit verzoek alsnog af te wijzen – en als zorgregeling een schema van gefaseerde opbouw van contactmomenten te bepalen die het hof juist acht, met als uiteindelijke regeling
primaireen regeling gedurende een weekend per twee weken en
subsidiaireen regeling die het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking – kort weergegeven – overwogen dat er al meer dan een jaar geen omgang meer is geweest tussen de vader en [de minderjarige] , zodat de vader niet of nauwelijks weet wat er in het leven van [de minderjarige] speelt, wat zij belangrijk vindt en waar haar interesses liggen. De rechtbank vindt het daarom niet in het belang van [de minderjarige] als de vader nog de belangrijke beslissingen over haar mag nemen. Daar komt bij dat de ouders niet op een normale manier met elkaar communiceren en overleggen over [de minderjarige] en dat de rechtbank niet verwacht dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. In het verleden zijn al veel hulpverleners betrokken geweest, maar de vader wilde de hulpverlening steeds niet aanvaarden, brak eenmaal gestarte hulpverlening vroegtijdig af of kwam helemaal niet in contact met de hulpverlening. Het patroon is dat de vader blijft zeggen dat hij hulpverlening wil en dat hij [de minderjarige] wil zien, maar uiteindelijk niet, of niet genoeg, voor die hulpverlening openstaat. Het is in strijd met het belang van [de minderjarige] als deze verstoorde verstandhouding tussen de ouders ertoe leidt dat er geen adequaat beslissingen genomen kunnen worden over haar, aldus de rechtbank.
5.3
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, en in overeenstemming met het advies van de raad op de mondelinge behandeling, is het hof van oordeel dat het beëindigen van het gezag van de vader over [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen en voegt daar het volgende aan toe.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sinds de bestreden beschikking geen verandering (in positieve zin) heeft plaatsgevonden in de door de rechtbank omschreven situatie. Zo is er nog steeds geen sprake van omgang tussen de vader en [de minderjarige] en is de communicatie tussen de ouders niet verbeterd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders laten weten open te staan voor hulpverlening om de onderlinge communicatie te verbeteren. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat de ouders hier binnen afzienbare tijd mee gaan beginnen. Gezien de weigerachtige houding van de vader tegenover hulpverlening in het verleden, is het naar het oordeel van het hof aan de vader om hierin het voortouw te nemen en om actief op zoek te gaan een hulpverlenende instantie die de ouders hierbij kan helpen. Het eenhoofdig gezag blijft daarom in stand.
Omgangsregeling
5.5
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen een (tijdelijke) omgangsregeling vast of ontzegt (tijdelijk) het recht op omgang.
Op grond van 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6
Over het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen heeft de rechtbank in de bestreden beschikking het volgende overwogen:

3.6 Zoals hiervoor besproken is er al een lange tijd geen omgang geweest tussen [de minderjarige] en de vader en is het al vaker voorgekomen dat er gedurende een periode geen contact was. Uit het rapport van de Raad van 6 oktober 2022 volgt dat de vader de stelling van de GI en de hulpverlening dat begeleiding en hulpverlening bij de omgang nodig zijn, als een motie van wantrouwen ziet. Vervolgens wijst hij het contact met [de minderjarige] af. [de minderjarige] is hierdoor klem komen te zitten tussen de ouders en gaat “gebukt onder tegenstrijdige gevoelens van loyaliteit en het gemis van haar vader”, aldus de Raad. Ook de moeder heeft op de zitting verteld dat [de minderjarige] last heeft van hoe de vader met haar omgaat. [de minderjarige] is vaak teleurgesteld geweest door het uitblijven van contact en als er contact was, ervaarde zij dat niet altijd als positief omdat de vader dan boos deed tegen haar.
3.7
[de minderjarige] zelf heeft tegen de GI gezegd dat zij ergens wel contact wil met de vader, maar dat zij er geen vertrouwen in heeft dat hij verandert en dat ze niet weer teleurgesteld wil worden. De vader maakt zich zorgen dat [de minderjarige] dit zei omdat ze beïnvloed was door de moeder, die ook bij dit gesprek aanwezig was. Het zou kunnen dat het loyaliteitsconflict enigszins van invloed is geweest op de bewoordingen van [de minderjarige] , maar dat neemt met weg dat het de afgelopen jaren niet is gelukt om een stabiele vorm van contact tot stand te brengen en dat [de minderjarige] daarin steeds is teleurgesteld. De rechtbank acht het op dit moment daarom het meest in het belang van [de minderjarige] om geen omgangsregeling vast te stellen, zodat [de minderjarige] geen druk voelt en zij tot rust kan komen.
3.8.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de vader natuurlijk altijd de vader van [de minderjarige] blijft en dat het in beginsel in het belang van haar (identiteits)ontwikkeling is dat er op den duur weer enige vorm van contact tussen hen zal zijn. Maar de sleutel daartoe is in handen van de vader. Het is namelijk aan de vader om initiatief te tonen en om daadwerkelijk stappen te zetten. Niet alleen door te laten zien dat hij er op een bestendige manier voor [de minderjarige] kan zijn, maar ook door te werken aan de verbetering van de verstandhouding met de moeder. De vader zou bijvoorbeeld opnieuw om hulp daarbij kunnen vragen aan [naam1] .
5.7
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen, moet worden afgewezen. Dit is ook wat de raad heeft geadviseerd. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ook op dit punt bekrachtigen en voegt daar het volgende aan toe.
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders verteld dat de vader en [de minderjarige] sinds de bestreden beschikking incidenteel contact hebben gehad met elkaar, omdat de vader ineens opdook. Gebleken is dat dit contact niet goed is verlopen. De omstandigheid dat de vader op zijn manier zijn best doet om onderdeel uit te maken van het leven van [de minderjarige] , legt evenwel een grote druk op haar. Zo blijft de vader [de minderjarige] berichten sturen ondanks het verzoek van [de minderjarige] om dat niet meer te doen en heeft hij meerdere keren onverwacht bij de moeder en [de minderjarige] voor de deur gestaan. Het hof acht het van belang dat de vader zich gaat realiseren dat zijn aanpak averechts werkt en dat hij daarmee niet aansluit bij de behoefte van [de minderjarige] . Gebleken is dat er bij [de minderjarige] op dit moment geen draagvlak bestaat om haar vader te moeten zien. Het hof acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat gedwongen contact tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment een negatieve weerslag op [de minderjarige] zal hebben, zodat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
5.9
Zoals in het bovenstaande al is benadrukt vindt het hof het – net als de rechtbank – in het belang van [de minderjarige] dat de verstandhouding tussen de ouders verbetert. De vader heeft in dat kader verteld contact te hebben opgenomen met [naam1] , maar dat [naam1] heeft laten weten zonder ondertoezichtstelling niets voor de ouders te kunnen doen. Het is de vraag of dat juist is. Wat hier ook van zij, het is aan de vader om actief op zoek te gaan een hulpverlenende instantie die de ouders kan helpen. Niet is gebleken dat de vader zich hier tot op heden daadwerkelijk voor heeft ingezet.
Informatieverstrekking
5.1
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Het hof acht het van belang dat de vader op de hoogte blijft van het leven en de ontwikkelingen van [de minderjarige] . Ook indien er in de toekomst weer omgang tussen de vader en [de minderjarige] gaat plaatsvinden is het van belang dat de vader weet wat er in het leven van [de minderjarige] speelt zodat hij zo goed mogelijk bij haar kan aansluiten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof daarom benadrukt dat de moeder gehouden is om met enige regelmaat informatie aan de vader te verstrekken over [de minderjarige] en om hem op de hoogte te houden van de gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder heeft toegezegd dit te zullen doen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 december 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 12 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.