ECLI:NL:GHARL:2024:5752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
200.330.311/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en informatieplicht tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind is beëindigd en de vader alleen het ouderlijk gezag heeft gekregen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.L. Spekschoor, verzoekt om een zorg- en contactregeling met haar kind, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M. Metin, verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland van 1 juni 2023 in overweging genomen. De moeder heeft haar verzoeken in de hoofdzaak gewijzigd en enkele grieven ingetrokken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2024 is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat het beter met haar gaat, en dat omgang met de minderjarige op dit moment in strijd is met de belangen van het kind. Het hof heeft de verzoeken van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. Wel heeft het hof een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vader verplicht is om de moeder iedere twee maanden op de hoogte te houden van belangrijke gebeurtenissen rondom de minderjarige. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.330.311/01 en 200.330.311/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 402994)
beschikking van 12 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L. Spekschoor,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Metin.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 augustus 2022 en 1 juni 2023, uitgesproken onder zaaknummer 402994. De beschikking van 1 juni 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingekomen op 18 juli 2023;
-het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Spekschoor van 18 juli 2024 met producties en wijziging van verzoek.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (
zaaknummer 200.330.311/02) en in de hoofdzaak (
zaaknummer 200.330.311/01)heeft op 15 augustus 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. [de minderjarige] woont bij de vader.
3.2
Sinds de bestreden beschikking oefent de vader alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Bij tussenbeschikking van 16 augustus 2022 heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden en de raad verzocht onderzoek te doen naar – kort gezegd – het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.4
De raad heeft op 28 februari 2023 gerapporteerd en geadviseerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vader het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] alleen door de vader wordt uitgeoefend. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft de rechtbank in die beschikking het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een begeleide omgangsregeling afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing van de rechtbank en is met vier grieven in hoger beroep gekomen.
Als voorlopige voorziening verzoekt de moeder een zorg- en contactregeling vast te stellen van elke zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur dan wel een uur per week omgang onder begeleiding van een BOR3-traject dan wel een zorg- en contactregeling te bepalen die het hof juist acht. De moeder heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat het hof dit verzoek niet meer behoeft te beoordelen.
De moeder verzoekt het hof in de hoofdzaak de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen en haar eigen verzoek alsnog toe te wijzen, kosten rechtens. Bij bericht van 18 juli 2024 heeft de moeder haar verzoeken in de hoofdzaak gewijzigd. Ook heeft zij haar grief ten aanzien van het gezag ingetrokken, zodat het hof dat niet meer behoeft te beoordelen.
Na wijziging verzoekt de moeder het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een begeleide omgangsregeling te vernietigen en te bepalen dat de moeder en [de minderjarige] gedurende acht weken iedere twee weken begeleide omgang met elkaar hebben, waarna indien mogelijk onbegeleid contact zal plaatsvinden en waarbij de hulpverlenende instantie bepaalt wat qua opbouwregeling mogelijk is, althans een zodanig regeling te bepalen die het hof juist acht. De moeder verzoekt om de procedure met negen maanden aan te houden om deze omgangsregeling te monitoren en eventueel aan te passen. Daarnaast verzoekt de moeder het hof om een informatieregeling op te leggen aan vader en te bepalen dat de kosten van deze procedure worden gecompenseerd.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De beoordeling van de verzoeken

(Niet-)ontvankelijkheid
5.1
De vader stelt zich op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken in hoger beroep. Dit omdat de moeder ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe de processtukken in eerste aanleg niet volledig heeft aangeleverd. Zo ontbreken een e-mail met bijlage van de zijde van de moeder en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, aldus de vader.
5.2
Het hof volgt de vader hierin niet. De ontbrekende e-mail met bijlage van de zijde van de moeder betreft volgens de vader een bericht van de moeder waarin uitstel wordt gevraagd van de mondelinge behandeling in eerste aanleg wegens het overlijden van de tante van de moeder en een door de moeder in dat kader vervalste productie. Het bestaan van dit bericht en de vervalste productie is door de moeder erkend, zodat de vader door het ontbreken van dit stuk naar het oordeel van het hof niet in zijn verdediging wordt geschaad. Ook ten aanzien van het ontbreken van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is het hof van oordeel dat de vader niet in zijn verdediging wordt geschaad. In de bestreden beschikking is aandacht besteed aan hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken en partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof voldoende gelegenheid gehad om hun standpunten over de voorliggende geschilpunten toe te lichten. Voor een niet-ontvankelijk verklaring op deze grond ziet het hof dan ook geen aanleiding.
Wijzigingen verzoeken moeder toelaatbaar?
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de moeder om een informatieregeling vast te stellen. Omdat dit verzoek in eerste aanleg niet is gedaan zou de vader bij toekenning van dit verzoek hier niet tegen in hoger beroep kunnen en een instantie missen, aldus de vader.
Het hof zal eerst onderzoeken of het door de moeder gedane verzoek om een informatieregeling vast te stellen toelaatbaar is.
5.4
Volgens artikel 283 Rv in combinatie met de artikel 130 Rv en 362 Rv is de verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De verzoeken en de onderwerpen waarop zij betrekking hebben mogen echter niet zozeer van het onderwerp van geschil in eerste aanleg verschillen dat deze wijziging in hoger beroep in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
5.5
Naar het oordeel van het hof verschilt het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling niet zozeer van de discussie in eerste aanleg en verzetten de eisen van de goede procesorde zich dan ook niet tegen deze wijziging van het verzoek. De informatieplicht is ook in eerste aanleg aan de orde gekomen en de rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat de rechtbank het van belang acht dat de vader de moeder ieder kwartaal zal informeren over hoe het met [de minderjarige] gaat. De vader is voldoende in de gelegenheid geweest om zijn standpunt hierover te geven, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder om een informatieplicht op te leggen toelaatbaar is.
Inhoudelijke beoordeling
Omgangsregeling
5.6
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen een (tijdelijke) omgangsregeling vast, of ontzegt (tijdelijk) het recht op omgang.
Op grond van artikel 1:377a lid 3 van Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.7
De moeder stelt zich op het standpunt dat het inmiddels beter met haar gaat, zodat zij er consequent voor [de minderjarige] kan zijn en er weer omgang tussen haar en [de minderjarige] kan plaatsvinden. Het hof is het met de vader eens dat de moeder dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling laten weten met succes een EMDR traject te hebben afgerond, dat zij haar trauma’s heeft verwerkt en dat zij gesprekken met de praktijkondersteuner bij de huisarts voert, maar heeft de moeder geen stukken in het geding gebracht waar dit uit blijkt. Omdat de vader betwist dat het inmiddels (structureel) beter met de moeder gaat, lag het op de weg van de moeder dit wel te doen.
Het hof is echter net als de raad van oordeel dat ook als niet komt vast te staan dat het beter gaat met de moeder het voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] van belang is dat er weer contact zal gaan plaatsvinden tussen [de minderjarige] en de moeder. Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt, zal [de minderjarige] vragen krijgen over waar zij vandaan komt en waarom de omstandigheden waarbinnen zij opgroeit zijn zoals ze zijn. In dat kader is het van belang dat [de minderjarige] een eigen beeld kan vormen van de moeder, ook als dat een moeder is met beperkingen. Voordat er omgang kan plaatsvinden zal er echter nog het een en ander moeten gebeuren.
Van belang is dat de moeder aan [de minderjarige] laat weten dat zij aan haar denkt en dat zij er voor haar is. Dit kan bijvoorbeeld door het sturen van kaartjes. Dat het vertrouwen van de vader in de moeder door het verleden is geschaad is begrijpelijk. Het is echter nodig dat de vader dit los gaat laten en zich gaat richten op het belang van [de minderjarige] om een eigen beeld te vormen van haar moeder. In dat kader mag van de vader worden verwacht dat hij [de minderjarige] gaat voorbereiden op contact met de moeder, bijvoorbeeld door het met [de minderjarige] over de moeder te hebben en haar foto’s en de kaartjes van de moeder te laten zien. Daarnaast is het van belang dat de vader en de moeder met behulp van hulpverlening met elkaar in gesprek gaan om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren.
Het hof benadrukt hierbij dat het de taak van beide ouders is om bij te dragen aan de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] en het leren kennen van de moeder, zodat het hof verwacht dat beide ouders zich gaan inzetten om omgang tussen de moeder en [de minderjarige] in de toekomst mogelijk te maken.
5.8
Gelet op het voorgaande is het voor het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment nog te vroeg. Het hof vindt omgang nu daarom in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] , zodat het hof het verzoek van de moeder op dat punt zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Aanhouden procedure
5.9
Aangezien het hof geen omgangsregeling zal vaststellen, komt het hof niet toe aan het verzoek van de moeder om de procedure met negen maanden aan te houden om de omgangsregeling te monitoren en eventueel aan te passen.
Informatieplicht
5.1
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW geldt een informatieplicht die inhoudt dat de vader verplicht is de moeder op de hoogte te stellen van belangrijke gebeurtenissen rondom [de minderjarige] en haar ontwikkeling. De rechter kan daarvoor op verzoek van de moeder een regeling vaststellen, tenzij het belang van [de minderjarige] vereist dat die informatieplicht buiten toepassing blijft.
5.11
De informatieplicht is een belangrijk middel voor de moeder om geïnformeerd te blijven over [de minderjarige] en om een beeld te vormen van haar opgroeien, vooral nu de moeder niet meer het gezag over haar heeft. Nu niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige] zich tegen het vaststellen van een informatieregeling verzet, zal het hof onderstaande informatieregeling vaststellen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.330.311/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
in de zaak met nummer 200.330.311/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 juni 2023, voor zover deze gaat over het gezag;
stelt in aanvulling daarop de volgende informatieregeling vast: de vader dient de moeder iedere twee maanden met behulp van recente foto's en schoolrapporten op de hoogte te houden van de gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige] ;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en I.J. Pieters, bijgestaan door M.A. Mertens als griffier, en is op 12 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.