ECLI:NL:GHARL:2024:5751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
21-002428-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in doodslagzaak tegen zijn 5 weken oude zoontje na gebrek aan bewijs en alternatieve scenario's

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van doodslag op zijn 5 weken oude zoontje, dat op 15 september 2018 overleed aan de gevolgen van ernstig hoofdletsel. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof oordeelde dat er geen directe bewijsmiddelen waren voor het tenlastegelegde en dat er contra-indicaties bestonden voor het daderschap van de verdachte. De verdachte had verklaard dat hij met zijn zoontje van de trap was gevallen, wat door deskundigen niet als hoogst onwaarschijnlijk werd beschouwd. Het hof concludeerde dat er in redelijkheid aan de juistheid van het tenlastegelegde kon worden getwijfeld, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de rol van deskundigen in het vaststellen van de toedracht van letsel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002428-23
Uitspraak d.d.: 12 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 4 mei 2023 met parketnummer 16-186442-21 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1981,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van hetgeen hem primair (doodslag) en subsidiair (zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft) ten laste is gelegd. Daarnaast is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte primair (doodslag) ten laste is gelegd en hem zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van het voorarrest, en met integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van verdachte gevorderd.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. mr. D. Schaddelee, naar voren is gebracht.
Door de raadsvrouw van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht verzocht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw primair betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde] door mr. M. van Keulen naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 september 2018 te [plaats 1] opzettelijk (zijn zoon) [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2018) van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, althans eenmaal
- die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of met kracht vast te houden en/of (vervolgens) heftig te schudden en/of
- hevig stomp botsend geweld toe te passen op het hoofd van die [slachtoffer] waardoor (ernstig) hersenletsel is ontstaan ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 15 september 2018 is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 september 2018 te [plaats 1] aan (zijn zoon) [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2018) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstig) hersenletsel, heeft toegebracht, door meerdere malen, althans eenmaal
- die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of met kracht vast te houden en/of (vervolgens) heftig te schudden en/of
- hevig stomp botsend geweld toe te passen op het hoofd van die [slachtoffer] terwijl het feit op 15 september 2018 de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag op zijn vier weken oude zoontje [slachtoffer] . Daartoe heeft de advocaat-generaal onder meer het volgende aangevoerd.
Uit de bevindingen van de deskundigen volgt dat het letsel van [slachtoffer] niet het gevolg is van een medische ziekte of - oorzaak. Het letsel is ontstaan door een (zeer) forse krachtsinwerking op het hoofd en/of een heftig schudincident. De deskundigen concluderen dat het letsel dat bij [slachtoffer] is vastgesteld (veel) waarschijnlijker is bij niet-accidenteel (toegebracht) letsel dan bij een accidentele toedracht, zoals een eenvoudige val. De val van de trap die door verdachte wordt beschreven past volgens de deskundigen niet bij het letsel en is niet aannemelijk, niet waarschijnlijk en niet geloofwaardig. Er zijn geen aanwijzingen voor een andere accidentele oorzaak. Dat betekent dat op grond van de feiten en omstandigheden in het dossier een accidentele (niet toegebrachte) oorzaak kan worden uitgesloten. Het letsel is niet-accidenteel ontstaan en er is dus sprake van toegebracht letsel. De krachtsinwerking die heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] moet volgens de deskundigen hebben bestaan uit een schudtrauma, een acceleratie-deceleratie trauma of een combinatie daarvan. En dit trauma moet hebben plaatsgevonden kort voordat bij [slachtoffer] ernstige verschijnselen optraden in zijn functioneren (ademnood en slap worden). De enige die hiervoor verantwoordelijk kan zijn is verdachte. Hij was immers de enige die op dat moment bij zijn zoon was.
Uit het dossier is niet komen vast te staan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Wel is er sprake van voorwaardelijk opzet nu verdachte door zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Daarmee kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte degene is geweest die op 8 september 2018 [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn zoontje [slachtoffer] op de arm de trap op is gelopen. Als gevolg van verdachtes lichamelijke aandoening verloor verdachte het gevoel in (één van) zijn benen en is hij met [slachtoffer] achterover van de trap gevallen. Verdachte heeft [slachtoffer] losgelaten waarna [slachtoffer] op de plavuizen vloer terecht is gekomen.
Deze verklaring van verdachte is niet hoogst onwaarschijnlijk. Weliswaar achten de deskundigen het “minder waarschijnlijk” dat de situatie zoals door verdachte beschreven tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, maar zij kunnen deze oorzaak voor het ontstaan van het (dodelijke) hersenletsel niet uitsluiten. Verder blijkt uit het dossier dat er juist contra-indicaties zijn voor opzet bij verdachte. Uit de verschillende verklaringen, de rapporten over verdachte en de overige stukken blijkt nergens dat een schuldincident voorstelbaar zou zijn. Dat verdachte pas veel later heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer] van de trap is gevallen was, vindt zijn oorzaak in angst die te maken heeft met de eigen medische gebreken van verdachte en met verdachtes gevoelens van schaamte. In dit verband is relevant dat het rapport van het Pieter Baan Centrum inhoudt dat in de persoonlijkheid van verdachte een mogelijke verklaring kan worden gevonden voor het lange zwijgen over de val van de trap.

Het oordeel van het hof

Het hof neemt het hierna
cursiefopgenomen deel van de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Waar nodig heeft het hof taalkundig ondergeschikte aanpassingen in de tekst aangebracht. Het gebruik van het woord ‘rechtbank’ heeft het hof niet aangepast, zodat overal waar dit woord wordt gebruikt het woord ‘hof’ dient te worden gelezen. Waar het hof de overwegingen van de rechtbank heeft aangevuld, is dat duidelijk gemaakt door de betreffende aanvulling
vetgedrukt weer te geven.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] , destijds ongeveer 5 weken oud, is op 15 september 2018 in het [ziekenhuis] in [plaats 2] overleden. Een week eerder, op 8 september 2018, is [slachtoffer] met een hartslag, maar zonder zelfstandige ademhaling binnengebracht door de ambulancedienst op de spoedeisende hulp. Na 7 dagen op de intensive care met moeilijk te behandelen epilepsie en meerdere complicaties werd besloten de behandeling te staken. [slachtoffer] is op 15 september 2018 omstreeks 16:45 uur van de kunstmatige beademing gehaald en vervolgens is hij om 18:07 uur overleden.
De rechtbank zal zich eerst buigen over de vraag wat de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] is geweest. Daartoe dient allereerst vastgesteld te worden welke letsels bij [slachtoffer] zijn aangetroffen en waaraan hij is overleden. Daarna zal de rechtbank de vraag beantwoorden of en zo ja, op welke manier sprake is van betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] .
4.3.1.
Welke letsels zijn bij [slachtoffer] aangetroffen en wat was de doodsoorzaak?
Na aankomst van [slachtoffer] in het ziekenhuis is hij lichamelijk onderzocht. Er werd tweemaal een CT-scan gemaakt van zijn hersenen.
Op de radiologische beelden van de eerste scan werd rechtszijdig een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies gezien, doorlopend langs het scheidingsvlies tussen de grote hersenhelften tot op het scheidingsvlies tussen grote en kleine hersenen. Tevens was er bloed rechts onder het spinnenwebvlies. Er was geen schedelbreuk en er waren geen tekenen van hersenzwelling of verplaatsing van de hersenen. Er werd een gebied met mogelijk weefselbeschadiging gezien in de rechterhersenhelft.
Een tweede CT-scan van de hersenen, 6 uur na de eerste, werd gemaakt tijdens een epileptische aanval waardoor sommige gebieden aan de achterzijde van de hersenen minder goed te beoordelen waren. Er werd enige toename gezien van het bloed onder het harde hersenvlies aan de achterkant van het hoofd. Het bloed onder het spinnenwebvlies rechtsvoor was ongewijzigd, met nu ook uitbreiding linksvoor.
Op 10 september 2018 werd een MRI van de hersenen gemaakt. Hierop waren, naast de bekende bloeduitstortingen langs de hersenen, hersenzwelling en op verschillende locaties weefselversterf door zuurstoftekort in de hersenen zichtbaar. Daarbij was een bloedstolsel of afsluiting in de achterste hersenslagader links te zien.
Arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), [naam 1] , heeft op 16 september 2018 een gerechtelijke sectie uitgevoerd op het lichaam van [slachtoffer] . Bij sectie werden rechts en links voor-zijwaarts aan het behaarde hoofd, vrijwel symmetrisch, vage blauwe huidverkleuringen gezien, met binnenwaarts in de schedelhuid op dezelfde niveaus bloeduitstortingen. Daaronder rechts en links voor-zijwaarts waren er tussen het schedeldak en het harde hersenvlies (epiduraal) flinterdunne bloedlaagjes en op hetzelfde niveau rechts en links voor-zijwaarts onder het harde hersenvlies (subduraal) tevens bloedstolsels (links een hele kleine en rechts een wat grotere).
Voorts was er uitgebreidere bloeduitstorting (deels vloeibaar en deels gestold bloed) rechts en Iinks onder het harde hersenvlies (subduraal zij-achterwaarts en onderwaarts beiderzijds), circa 10 ml in totaal. Er waren plaatselijk rechts aan het hersenoppervlak minimale vlekkige bloeduitstortingen (subarachnoidaal bloed) en er was plaatselijk gele verkleuring.
Het neuropathologisch onderzoek van de hersenen bevestigde de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, hetgeen meerdere dagen, maar niet meer dan circa twee weken voor overlijden was opgetreden, volgens de neuropatholoog. Bloeduitstorting met dezelfde ouderdom werd gezien rond het ruggenmerg. Het onderzoek van de hersenen toonde meerdere afwijkingen, waaronder traumatische beschadiging van de uitlopers van zenuwcellen, hetgeen meerdere dagen voor overlijden is opgetreden. Tevens was er het beeld van reeds langer bestaande hersenschade met meerdere infarcten in de grote en kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg. Ook werd er bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies gezien en een bloedstolsel in een ader van het spinnenwebvlies.
De bevindingen van het neuropathologisch onderzoek kunnen volgens de neuropatholoog goed verklaard worden door (verwikkelingen van) een reeds meerdere dagen voor overlijden opgetreden trauma. De hersenschade die hierdoor is opgetreden kan het intreden van de dood zonder meer verklaren.
Bij oogpathologisch onderzoek werden in het netvlies van het linkeroog geringe bloeduitstortingen gezien. Ook waren er bloeduitstortingen rond de oogzenuw van het linkeroog. Zowel in het netvlies als rond de oogzenuw werd tevens neerslag van ijzerpigment vastgesteld, passend bij een eerdere bloeding tenminste circa twee dagen voor overlijden. Daarnaast werd in het netvlies van het linkeroog een verandering (gliose) gezien, passend bij een meer dan twee dagen voor overlijden opgetreden incident. De rechteroogbol toonde geen bloeduitstortingen in het netvlies of rond de oogzenuw, echter wel neerslag van ijzerpigment rond de oogzenuw. Lichtmicroscopisch en postmortaal radiologisch onderzoek van het rechterscheenbeen en het linkerdijbeen toonde een beeld (sterk) verdacht voor een breuk (metafysaire hoekfractuur). Later bij specimen-opnamen van de bij sectie uitgenomen botten uit de benen, werd de aanwezigheid van metafysaire hoekfracturen in het rechter scheenbeen bij de knie en in het linker dijbeen bij de knie bevestigd.
[naam 1] concludeert dat het overlijden van [slachtoffer] verklaard wordt door verwikkelingen van ernstig hoofdletsel. Er is bloeduitstorting tussen de hersenvliezen, diffuse beschadiging van uitlopers van zenuwen (diffuse axonale schade) en uiteindelijk ernstige hersenschade (hypoxische encephalopathie) ontstaan.
De rechter-commissaris van deze rechtbank heeft in 2018 [naam 2] , (destijds) werkzaam bij het NFI met deskundigheidsgebied pediatrische forensische geneeskunde, benoemd. In 2022 heeft de rechter-commissaris [naam 3] benoemd als deskundige met hetzelfde deskundigheidsgebied voor het doen van een beoordelend contraonderzoek op verzoek van verdachte als bedoeld in artikel 231 van het Wetboek van Strafvordering. De deskundigen zijn beiden ter zitting van 5 apri12023 gehoord en worden hierna aangeduid als [naam 2] en [naam 3] . Deskundigen [naam 2] en [naam 3] hebben desgevraagd ter terechtzitting van 5 april 2023 verklaard het standpunt van [naam 1] over de doodsoorzaak van [slachtoffer] te delen. De rechtbank neemt deze conclusie over en constateert dat [slachtoffer] is overleden door verwikkelingen van ernstig hoofdletsel.
4.3.2
Wat is de oorzaak van de letsels?
De volgende vraag is of de medische bevindingen het gevolg zijn van een ziekte/medische oorzaak, een geboortetrauma of een trauma na de geboorte (accidenteel of niet-accidenteel).
De bevindingen van de deskundigen over de verschillende letsels
Volgens patholoog [naam 1] werd bij sectie en aanvullende onderzoeken geen ziekelijke en/of geboorte-gerelateerde oorzaak gevonden die de combinatie van de traumatische letsels kan verklaren. Er zijn volgens haar geen aanwijzingen gevonden voor metabole stofwisselingsziekten.
Volgens de patholoog wordt het intreden van de dood verklaard door gevolgen (verwikkelingen) van ernstig hoofdletsel (hoofdtrauma). Dit was ontstaan als gevolg van hevig stomp botsende geweldsinwerking op het hoofd (slaan of stompen), schudtrauma van het hoofd (repeterend acceleratie-deceleratie trauma), andersoortig stomp botsend geweld (zoals in het kader van een val van hoogte), of een combinatie daarvan. Dit kan niet-accidenteel (toegebracht) of accidenteel trauma betreffen. Een andere (medische) oorzaak voor de bevindingen is niet gebleken bij sectie en aanvullende onderzoeken.
Deskundige [naam 2] heeft de beschikbare medische gegevens en relevante processen-verbaal bestudeerd en heeft zijn bevindingen in een medisch forensisch onderzoek op 8 juni 2021 (met aanvullend beantwoorde vragen op 30 september 2021 en 7 maart 2022) eerst afzonderlijk en vervolgens in onderlinge samenhang besproken. De rechtbank zal zijn bevindingen ook als zodanig weergeven.
Onderhuidse bloeduitstortingen
Op foto's gemaakt op 10 september 2018 tijdens een forensisch-medisch onderzoek door een forensisch arts van het NFI zijn onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar op het linker onderen bovenooglid aan de kant van de neus, links- en rechts zijwaarts op het behaarde hoofd, op de linkerzijde van de buik en aan de buitenzijde van het linker onderbeen. Aanvullend werden bij de sectie onderhuidse bloeduitstortingen links en rechts voor- zijwaarts van de behaarde hoofdhuid gezien. Sommige huidafwijkingen zijn het gevolg van medisch handelen (prikgaatjes op het hoofd door CFM-naaldjes, op de buik door defribrillatieplakkers en op het linker onderbeen door een botnaald).
Volgens [naam 2] is het aantreffen van de onderhuidse bloeduitstortingen waarschijnlijker onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese accidentele krachtsinwerking of door zelf-toedoen.
Hersenletsel
Op 8 september 2018 ontstond thuis een reanimatiebehoefte waarbij het kind ademstops had, slap en bleek was en niet reageerde. [naam 2] beschrijft dat dit verschijnselen zijn van acuut opgetreden ernstige hersenfunctiestoornissen. Bij neuropathologisch onderzoek was sprake van traumatische beschadiging van zenuwbanen (axonale schade) in vele gebieden van de hersenen (grote en kleine hersenen, hersenbalk, witte stof vezelbanen, en hersenstam en ruggenmerg).
Op grond van de medische bevindingen (waaronder de axonale schade) is de hersenbeschadiging (zich uitend in de ernstige hersenfunctiestoornissen, met uiteindelijk de dood tot gevolg) volgens [naam 2] veel waarschijnlijker onder de hypothese van een significante krachtsinwerking (repeterende acceleratie-deceleratie krachtsinwerkingen, een impacttrauma of een combinatie van beide, of een niet gemelde ernstige accidentele krachtsinwerking), dan onder de hypothese van een milde krachtsinwerking of een medische aandoening.
Bloeduitstortingen bij de hersenvliezen
Bij [slachtoffer] zijn radiologisch en bij (neuro)pathologisch onderzoek bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (langs de rechter hersenhelft, tussen beide helften van de grote hersenen, tussen grote en kleine hersenen en langs het ruggenmerg) en onder het spinnenwebvlies (langs beide hersenhelften) geconstateerd. Onder de harde hersenvliezen was een nieuwgevormde membraan als herstelreactie van een eerdere bloeduitstorting.
[naam 2] stelt in zijn rapport dat bloedingen onder het harde hersenvlies ontstaan als de zogenaamde ankervenen of brugvenen (af)scheuren. Dit zijn verbindingsvaten die vanaf het hersenoppervlak (onder het spinnenwebvlies) via de subdurale ruimte naar afvoerende bloedvaten boven het harde hersenvlies verlopen. De ankervenen, die het bloed afvoeren dat de hersenen van zuurstof en voedingsstoffen heeft voorzien, kunnen (af)scheuren als de schedel en de hersenen ten opzichte van elkaar bewegen, of als de ankervenen worden opgerekt door verplaatsing van hersendelen. Ankervenen kunnen scheuren als sprake is van herhaalde hevige voor-achterwaartse (en waarschijnlijk ook rotatoire) bewegingen van het hoofd. Een dergelijk mechanisme kan optreden bij heftig repeterend acceleratie-deceleratie trauma (zoals bij een schudincident) of bij forse impact (botsend geweld op of tegen het hoofd), of bij de combinatie van beide. Hierbij is veel kracht nodig. Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (1 tot 2 meter) en bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, en daarmee ook bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, zijn doorgaans onvoldoende voor het oplopen van een dergelijke bloeding onder het harde hersenvlies.
De conclusie van [naam 2] luidt dat de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies en onder het spinnenwebvlies, afzonderlijk beschouwd, veel waarschijnlijker zijn bij een forse krachtsinwerking dan bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, bij de geboorte en/of bij een medische aandoening. Afzonderlijk beschouwd zijn volgens hem de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies iets waarschijnlijker bij een niet-accidentele, dan bij een accidentele krachtsinwerking, en de bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies ongeveer even waarschijnlijk bij een niet-accidentele krachtsinwerking als bij een accidentele krachtsinwerking.
Oogheelkundige bevindingen
Bij onderzoek van de ogen door de oogarts en door de oogpatholoog werden in het linker oog netvliesbloedingen en een bloeding rondom de oogzenuw geconstateerd, Er waren tekenen van beschadiging / verlittekening in de zenuwlaag van het netvlies en een minimale verandering in het rechteroog. In het netvlies van het linkeroog en de oogzenuw van het linker- en rechteroog werd neerslag van ijzerpigment vastgesteld, passend bij een bloeding van tenminste circa twee dagen voor overlijden. Fysieke krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan, zoals door een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid van netvliesbloedingen (in meerdere netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies) is in toenemende mate gecorreleerd met een niet-accidentele oorzaak. Een forse krachtsinwerking op het hoofd (met name op het achterhoofd) kan gepaard gaan met tamelijk veel netvliesbloedingen - in meerdere netvlieslagen.
De geboorte als oorzaak van de bij [slachtoffer] geconstateerde netvliesbloedingen kan volgens [naam 2] uitgesloten worden geacht gezien de locatie van de netvliesbloedingen op de leeftijd van 5 weken en 3 dagen (netvliesbloedingen herstellen doorgaans sneller), in combinatie met de aangetoonde beschadiging van de zenuwlaag.
De netvliesbloedingen zijn, afzonderlijk bezien, waarschijnlijker bij een niet-accidentele krachtsinwerking, bij heftig schudden of bij een combinatie van beide, dan bij een accidentele krachtsinwerking. Een medische oorzaak is niet gebleken.
Botbreuken
Op basis van radiologische en histologische bevindingen van de lange pijpbeenderen, was er bij [slachtoffer] sprake van in elk geval twee metafysaire hoekfracturen in de benen: één van het rechter scheenbeen bij de knie, en één van het linker dijbeen bij de knie. Een metafysaire hoekfractuur wordt volgens [naam 2] bij jonge kinderen als zeer specifiek voor toegebracht letsel beschouwd. Metafysaire hoekfracturen gaan volgens [naam 2] zelden gepaard met voor omstanders merkbare klachten bij het kind, en geven weinig of geen uitwendig zichtbare kenmerken. Daardoor blijven ze vaak onopgemerkt en betreft de constatering een toevalsbevinding.
[naam 2] concludeert dat de metafysaire hoekfracturen waarschijnlijker zijn onder de hypothese van een niet-accidentele krachtsinwerking, dan onder de hypothese van een accidentele krachtsinwerking, zoals de anamnese van verdachte dat [slachtoffer] van de trap zou zijn gevallen.
De combinatie van bevindingen
De resumerende conclusie van [naam 2] houdt in dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een (zeer) forse krachtsinwerking (te weten een forse impact tegen het hoofd en/of een heftig schudincident) dan bij een eenvoudige val, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte.
De combinatie van medische bevindingen is daarbij waarschijnlijker bij een niet-accidentele, dan bij een accidentele (zeer) forse krachtsinwerking, aldus [naam 2] .
Ook [naam 3] concludeert dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een (zeer) forse krachtsinwerking (te weten een forse impact tegen het hoofd en/of een heftig schudincident) dan bij een medische aandoening of ontstaan bij de geboorte.
Zijn conclusie is dat de combinatie van letsels op basis van de thans bestaande peer-reviewed medische literatuur veel waarschijnlijker is bij een toegebrachte dan bij een niet toegebrachte (accidentele) krachtsinwerking.
Op basis van de bevindingen van de deskundigen concludeert de rechtbank in ieder geval dat het letsel van [slachtoffer] is ontstaan door een (zeer) forse krachtsinwerking op het hoofd door een forse impact tegen het hoofd en/of een heftig schudincident. Beide deskundigen vinden dat immers zeer veel waarschijnlijker dan een andere oorzaak. Op de waarschijnlijkheid van de bevindingen onder de hypothese toegebracht dan wel niet toegebracht letsel gaat de rechtbank later in dit vonnis in.
4.3.3
Wanneer is het dodelijk letsel ontstaan?
De volgende vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is wanneer het letsel is ontstaan.
De moeder van [slachtoffer] , [benadeelde] , is op 8 september 2018 in de ochtend nog met [slachtoffer] en zijn zus [naam zus] naar de winkel geweest. Voor 11:00 uur waren ze weer thuis en heeft zij [slachtoffer] de fles gegeven. Volgens [benadeelde] was er toen nog niets met [slachtoffer] aan de hand. Rond 13:45 uur gaf [benadeelde] [slachtoffer] wederom een fles. Omdat zij [naam zus] naar een feestje moest brengen, heeft verdachte rond 14:00 uur de fles overgenomen van [benadeelde] en heeft hij [slachtoffer] verder gevoed. Ook op dat moment gedroeg [slachtoffer] zich volgens verdachte en [benadeelde] niet anders dan normaal. Volgens de tijdlijn van de politie, kwam [benadeelde] vervolgens op zijn vroegst weer thuis om 14:23 uur. Toen zij thuis kwam, hoorde ze een raar geluid van boven komen, een geluid alsof je onvoldoende adem krijgt, zo verklaarde zij. Toen zij vervolgens nogmaals dat geluid hoorde, is ze naar boven gerend. Eenmaal bij het bedje van [slachtoffer] , waar hij in lag, vond ze dat hij er niet goed uit zag en een grauw gezichtje had, aldus [benadeelde] . Verdachte verklaart dat [slachtoffer] heel slap was toen hij hem oppakte. Vervolgens heeft [benadeelde] om 14:26 uur voor de eerste keer 112 gebeld. De meldkamercentralist hoorde de baby hikkende geluiden maken op de achtergrond. Even later heeft [benadeelde] nogmaals 112 gebeld, omdat [slachtoffer] blauwe lipjes kreeg. De meldkamercentralist heeft vervolgens [benadeelde] opdracht gegeven [slachtoffer] te reanimeren en te beademen en heeft met spoed hulp gestuurd naar hun woning.
In de dagen voorafgaand aan de opname in het ziekenhuis op 8 september 2018 was bij [slachtoffer] geen sprake van ernstig hersenletsel, nu hij op basis van de beschreven gedragingen in de verklaringen in het dossier normaal functioneerde . Volgens [naam 2] past de plotseling ontstane klinische noodsituatie op 8 september 2018 bij de nadien neuropathologisch vastgestelde ernstige schade aan de hersenen, waarbij sprake was van zeer ernstig hersenletsel met hersenweefselversterf en een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. Deze bevindingen kunnen niet anders dan het gevolg zijn van forse krachtsinwerkingen. Volgens [naam 2] kan [slachtoffer] met het zeer ernstig hersenletsel niet meer normaal hebben gefunctioneerd.
Het veroorzakend mechanisme bij ernstig acuut hersenletsel moet dan qua moment geplaatst worden na het laatste moment van normaal functioneren (zoals met normaal bewustzijn, normale ademhaling en op gebruikelijke wijze reageren en flesdrinken) en vlak voor het optreden van ernstige klinische verschijnselen, aldus [naam 2] .
Ook deskundige [naam 3] concludeert dat, vanwege de uitgebreidheid van de letsels en het type letsel, met een zeer hoge graad van waarschijnlijkheid aangenomen moet worden dat de klinische symptomen quasi-onmiddellijk zijn opgetreden na het veroorzaken daarvan. Een periode waarin [slachtoffer] nog neurologisch quasi normaal functioneerde is in feite uitgesloten, aldus [naam 3] .
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het dodelijk letsel bij [slachtoffer] is ontstaan kort voordat bij hem ernstige verschijnselen optraden (ademnood, slap). Op het moment dat bij [slachtoffer] een opvallende omslag in zijn gezondheidstoestand optrad, was verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning aanwezig. [benadeelde] trof [slachtoffer] immers direct na thuiskomst in slechte toestand aan in zijn bedje en heeft toen vrijwel meteen I 12 gebeld. Ook blijkens de verklaring van verdachte heeft hij rond dat tijdstip gezien dat de toestand van [slachtoffer] slecht was. Op grond hiervan is voor de rechtbank vast komen te staan dat het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan op het moment dat verdachte alleen met hem in de woning was.
4.3.4
Is het dodelijk letsel opzettelijk toegebracht door verdachte?
Verdachte wordt in de tenlastelegging verweten dat hij de letsels, die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, opzettelijk heeft toegebracht. Voor een veroordeling moet dus buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat [slachtoffer] niet door een noodlottig ongeval maar door toegebracht letsel is komen te overlijden. Van belang daarbij is dat de rechtbank aanneemt dat verdachte aanwezig was toen de letsels zijn ontstaan bij [slachtoffer] en hij dus wetenschap heeft van wat er is gebeurd. Verdachte heeft aanvankelijk (in 2018) verklaard dat er niets is voorgevallen. Nadat hij in 2021 is geconfronteerd met de medisch-forensische bevindingen heeft hij verklaard dat hij met [slachtoffer] van de trap is gevallen en dat [slachtoffer] daarbij op de plavuizen vloer terecht is gekomen.
Hierna zal de rechtbank het bewijs van betrokkenheid van verdachte bij toegebracht letsel beoordelen, waarbij de rechtbank het door verdachte geschetste alternatieve scenario betrekt.
4.3.4.1 Welke bewijsmiddelen bevat het dossier voor de betrokkenheid van verdachte bij het opzettelijk toebrengen van het dodelijk letsel?
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen direct bewijs is gebleken dat verdachte het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel opzettelijk heeft toegebracht zoals is ten laste gelegd. Er is geen redengevend getuigenbewijs: verdachte was immers alleen met [slachtoffer] in de woning. Verdachte ontkentook in hoger beroepdat hij opzettelijk letsel heeft toegebracht.
Uit het dossier volgt wel een aantal voor verdachte belastende feiten en omstandigheden.
Verdachte was de enige persoon die op het ontstaansmoment van het letsel bij [slachtoffer] was. Het letsel moet zijn ontstaan door een externe forse krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] . Verder concludeert de rechtbank uit de rapportages van de deskundigen, dat het letsel waarschijnlijker is in het scenario toegebracht letsel dan in het scenario accidenteel ontstaan letsel. De rechtbank volgt daarbij het waarschijnlijkheidsoordeel van [naam 2] .
Onder 4.3.2. heeft de rechtbank weergegeven dat de deskundigen [naam 2] en [naam 3] tot andere waarschijnlijkheidsconclusies komen wat betreft de hypothesen accidenteel versus niet-accidenteel letsel. [naam 3] concludeert dat de bevindingenveel waarschijnlijkerzijn onder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel ontstaan letsel, terwijl [naam 2] concludeert dat de bevindingenwaarschijnlijkerzijn onder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel ontstaan letsel.
Ter terechtzitting heeft [naam 2] de studie toegelicht die hij samen met Amerikaanse collega's heeft gedaan naar het ontstaan van hersenletsel bij kinderen. Bij toepassing van deze studie wordt de combinatie van bevindingen zoals bij [slachtoffer] als circa 24 keer waarschijnlijker bevonden onder de hypothese toegebracht hersenletsel dan onder de hypothese accidenteel hersenletsel. [naam 2] concludeert op basis van die studie in zijn rapport dat de combinatie van medische bevindingen bij [slachtoffer] waarschijnlijker is onder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel letsel. [naam 3] concludeert in zijn rapport van 9 september 2022 over de combinatie van het bij [slachtoffer] aangetroffen hersenletsel en de metafysaire hoekfracturen dat deze veel waarschijnlijker is onder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel letsel. De rechtbank zal deze hogere mate van waarschijnlijkheid niet in haar oordeel betrekken, nu ter terechtzitting door [naam 2] is toegelicht dat door [naam 3] een andere studie is gebruikt ter onderbouwing van die waarschijnlijkheid. In die studie is mogelijk sprake geweest van een cirkelredenering, die in de studie waarop [naam 2] zich baseert, juist is uitgesloten. In andere woorden, de rechtbank zal voor wat betreft de combinatie van de medische bevindingen bij [slachtoffer] onder de hypothese toegebracht letsel versus accidenteel letsel, de bewijskracht waarschijnlijker hanteren.
4.3.4.2. Bestaan er contra-indicaties voor het daderschap van verdachte?
Naast deze voor verdachte belastende feiten en omstandigheden bevat het dossier evenwel ook een aantal contra-indicaties voor betrokkenheid van verdachte bij het opzettelijk toebrengen van het dodelijke letsel. Zo volgt uit het dossier dat [slachtoffer] een rustige baby was en geen huilbaby, dat hij goed groeide en sliep en dat de kraamtijd zonder bijzonderheden is verlopen. Volgens kraamverzorgers, familie en vrienden was verdachte een betrokken vader die goed omging met zowel baby [slachtoffer] als zijn vijfjarige dochter [naam zus] . Er was, kortom, sprake van een stabiele gezinssituatie waarbij er rondom het gezin geen zorgen over de veiligheid van de kinderen bestonden. In het rapport van 25 januari 2022 van het Pieter Baan Centrum over verdachte is geen psychische stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening vastgesteld. In dat rapport is ook vastgesteld dat hij eerder conflict vermijdend en wat passief-agressief is, zonder dat dit leidt tot een dermate grote spanningsopbouw dat er bij tijd en wijle sprake is van impulsdoorbraken.
4.3.4.3. Is het alternatieve scenario van accidenteel letsel hoogst onwaarschijnlijk?
In deze zaak is een grote rol weggelegd voor deskundigenbewijs. Omdat de deskundigen zich uitspreken over de bevindingen in waarschijnlijkheidsoordelen onder de verschillende hypothesen, kleven inherent onzekerheden aan dergelijk deskundigenbewijs. Bij gebrek aan direct bewijs en het bestaan van contra-indicaties, zal de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring kunnen komen als het door verdachte geschetste alternatieve scenario als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
Verdachte heeftook in hoger beroepverklaard dat hij met [slachtoffer] op zijn linkerarm - met zijn hoofdje leunend tegen de borst dan wel schouder van verdachte - de trap op is gelopen, waarna hij het gevoel in zijn eigen benen verloor, waardoor hij op de 3e of 4e trede, of wellicht hoger, achterover ten val kwam en [slachtoffer] losliet, waarbij zij beiden onderaan de trap, op de plavuizen vloer, terecht zijn gekomen. Verdachte lijdt aan spinocerebellaire ataxie [1] , waardoor zijn val verklaard kan worden.
Zoals hiervoor geconcludeerd, is [slachtoffer] overleden aan de verwikkelingen van ernstig hoofdletsel (waaronder axonale schade). Volgens [naam 2] kan een mogelijke verklaring een forse krachtsinwerking op het hoofd, accidenteel of niet-accidenteel, zijn. Forse krachten op het hoofd kunnen geleid hebben tot een zwelling van de hersenen, wat zal hebben bijgedragen aan een verminderde bloedvoorziening in de hersenen (op haar beurt verantwoordelijk voor een nog verdere toename van de hersenzwelling) en versterf van hersenweefsel. Een forse krachtsinwerking op het hoofd met of zonder impact kan als mogelijkheid overwogen worden. Een dergelijke krachtsinwerking zonder impact kan bijvoorbeeld ontstaan bij een heftig schudincident of bij een verkeersongeval waarbij een voertuig (meermaals) over de kop slaat. Een forse krachtsinwerking met impact kan bijvoorbeeld een val van (grote) hoogte zijn.
In het rapport van [naam 2] van 30 september 2021 is beschreven dat een val van de door vader beschreven hoogte zeer zelden ernstig (fataal verlopend) hersenletsel bij kleine kinderen tot gevolg heeft. Zowel [naam 2] als [naam 3] hebben ter terechtzitting aangegeven dat zij uit de literatuur geen gevallen kennen, waarbij het gehele letselbeeld, zoals geconstateerd bij [slachtoffer] , is opgelopen door een val, zoals die door verdachte is beschreven. De deskundigen noemden daarbij ook specifiek de metafysaire hoekfracturen (hoewel niet dodelijk), nu deze bij schudincidenten worden gezien en niet goed zijn te verklaren bij een val zoals door verdachte beschreven. In het algemeen wordt een forsere krachtsinwerking gecombineerd met duwende en trekkende krachten gezien om met name de metafysaire hoekfracturen te verklaren, aldus de deskundigen. Volgens [naam 2] zijn de hoekfracturen echter veelal niet adequaat te dateren, omdat ze geregeld zonder botnieuwvorming genezen. Nu de bij sectie zichtbare bloeduitstortingen in de weefsels rondom de vastgestelde botbreuken wijzen op een ouderdom van zeer recent tot enkele dagen voor overlijden van [slachtoffer] , hoeven de breuken niet noodzakelijkerwijs op (vrijwel) eenzelfde moment ontstaan te zijn als de fatale hersenletsels. [naam 3] weerspreekt deze conclusie niet.
Hoewel het door verdachte geschetste scenario misschien uitzonderlijk is in de literatuur, kan de rechtbank op basis van het dossier in onderlinge samenhang bezien, het scenario van verdachte niet als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde schuiven.
Het hof overweegt aanvullend hierop nog het volgende.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep aangevoerd dat verdachte pas bijna drie jaar na het incident en pas nadat hij op de hoogte is gesteld van de bevindingen van de deskundigen met een alternatief scenario is gekomen. Verdachte heeft zelf wisselend verklaard over de reden van het lange verzwijgen van de val, zodat de latere lezing van verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Het hof oordeelt als volgt met betrekking tot dit standpunt. Verdachte heeft verklaard dat zijn hersenen na de valpartij bevroren waren, dat hij niet wist hoe hij moest reageren en dat hij zich schaamde omdat hij weer – en dit keer met zijn pasgeboren zoontje – was gevallen. Het hof is van oordeel dat het door verdachte geschetste scenario niet als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde geschoven kan worden, ook niet als acht wordt geslagen op het late moment waarop de verdachte met deze verklaring is gekomen en het gegeven dat hij pas met deze verklaring is gekomen nadat hij met de onderzoeksresultaten van het NFI werd geconfronteerd. Het hof ziet dat de confrontatie met die resultaten voor verdachte de reden is geweest om op dat moment deze verklaring af te leggen. Het hof is echter van oordeel dat in dit specifieke geval het late moment van verklaren die verklaring niet minder geloofwaardig maakt dan in het geval verdachte direct met deze verklaring was gekomen. Het hof kan zich in zijn algemeenheid voorstellen dat een vader die veel van zijn zeer jonge zoon houdt zich te sterk schaamt om op te biechten dat de dood van zijn zoon het directe gevolg is van iets wat hem met zijn zoon in de armen is overkomen, zij het dat een dergelijke handelwijze wel verwijtbaar kan zijn. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting en op basis van hetgeen de rapportage van het Pieter Baan Centrum over verdachte vermeldt, is voor het hof aannemelijk geworden dat deze schaamte bij verdachte in de kern de reden is geweest om niet eerder met een verklaring te komen. In het verlengde hiervan acht het hof eveneens aannemelijk dat een val van verdachte met [slachtoffer] daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Wat betreft de vraag of de val van de trap waarover verdachte heeft verklaard het letsel en de dood van [slachtoffer] kan hebben veroorzaakt, overweegt het hof dat dit – nu aannemelijk wordt geacht dat verdachte inderdaad met zijn zoontje van de trap is gevallen – naar het oordeel van het hof niet onaannemelijk is. Dat de betreffende val mogelijk niet ál het later, na het medische ingrijpen, geconstateerde letsel (waaronder het letsel dat niet tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid) bij [slachtoffer] verklaart, maakt dit oordeel niet anders. Het hof wijst er in dit verband op dat de deskundigen het weliswaar “minder waarschijnlijk” achten dat het scenario van verdachte tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, maar dat zij dit scenario niet uitsluiten.
Conclusie
Met de rechtbank is het hof aldus van oordeel dat het dossier geen directe bewijsmiddelen bevat voor het tenlastegelegde, dat er contra-indicaties bestaan voor het daderschap van verdachte en dat het door verdachte aangedragen alternatieve scenario niet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven. Er kan dan ook in redelijkheid aan de juistheid van het tenlastegelegde worden getwijfeld, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.635,20, bestaande uit € 135,20 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade. Ook zijn proceskosten gevorderd, bestaande uit € 152,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering tot gevangenhouding

Door de advocaat-generaal is de gevangenneming van verdachte gevorderd.
Nu verdachte door het hof wordt vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde is voor toewijzing van de vordering tot gevangenhouding geen wettelijke grond.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. R.D.J. Visschers en mr. J. Steenbrink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis, griffier,
en op 12 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 september 2024.
Tegenwoordig:
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.De klinische term ataxie verwijst naar een herkenbare motoriekstoomis, waarbij een gebrekkige