ECLI:NL:GHARL:2024:5750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
000774-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek schorsing bij uitleveringsdetentie

Op 29 juli 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon door de autoriteiten van Zwitserland, dat op 30 januari 2024 door het Openbaar Ministerie is ontvangen. De opgeëiste persoon werd op 21 mei 2024 aangehouden en in verzekering gesteld. Op 27 juni 2024 werd er een verzoekschrift tot schorsing van de uitleveringsdetentie ingediend bij de rechtbank, die dit verzoek op 4 juli 2024 afwees. Hierop heeft de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Dijk, gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat er volgens hem geen bevel is afgegeven waartegen hoger beroep openstaat. De verdediging betoogde echter dat de opgeëiste persoon wel degelijk ontvankelijk is in het hoger beroep, en verwees naar de toepasselijkheid van artikel 56 lid 2 van de Uitleveringswet.

Het hof oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk is, omdat de wetgever niet expliciet heeft uitgesloten dat tegen het uitblijven van een bevel tot schorsing hoger beroep kan worden ingesteld. Vervolgens beoordeelde het hof de argumenten van de verdediging met betrekking tot het vluchtgevaar. De raadsvrouw voerde aan dat er geen vluchtgevaar aanwezig is, en dat indien dit wel het geval zou zijn, dit met voorwaarden kan worden ingeperkt. De advocaat-generaal was van mening dat er geen maatregelen zijn die het vluchtgevaar kunnen inperken.

Het hof concludeerde dat de rechtbank in haar beslissing op juiste gronden heeft geoordeeld en dat de voorgestelde maatregelen van de verdediging niet afdoende zijn om het vluchtgevaar te mitigeren. Het hof bevestigde daarom de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

Raadkamernummer: 000774-24
Parketnummer eerste aanleg: 16-169289-24
29 juli 2024

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

ZITTINGSPLAATS LEEUWARDEN

Uitleveringsdetentie

Blijkens de akte van de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 5 juli 2024 is namens:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in [verblijfplaats] ,
hoger beroep ingesteld van de beslissing van voormelde rechtbank d.d. 4 juli 2024, waarbij het verzoek tot schorsing van de uitleveringsdetentie is afgewezen.
Op 30 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie van de autoriteiten van Zwitserland een verzoek tot uitlevering van de hierboven genoemde opgeëiste persoon ontvangen. Op 21 mei 2024 is de opgeëiste persoon aangehouden en door de Officier van Justitie in verzekering gesteld. Op 27 juni 2024 is bij de rechtbank een verzoekschrift tot schorsing van de uitleveringsdetentie ingediend. De rechtbank heeft dat verzoek behandeld en bij beslissing van 4 juli 2024 het verzoek afgewezen. Tegen die beslissing heeft de opgeëiste persoon appel ingesteld. Het hof heeft gelet op de beslissing, waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. M.A. Dijk, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat artikel 56 lid 2 Uitleveringswet ziet op ‘bevelen krachtens lid 1’ van artikel 56 Uitleveringswet, dat in de onderhavige zaak geen bevel is afgegeven en dat derhalve geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de rechtbank.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon wel ontvankelijk is in het hoger beroep.
Beoordeling
Artikel 56 lid 2 van de Uitleveringswet houdt in dat de artikelen 80, met uitzondering van het tweede lid, en 81-88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing zijn op ‘bevelen krachtens het eerste lid’, waaronder bevelen die zien op de schorsing van de vrijheidsbeneming. Anders dan bij artikel 80 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft de wetgever de toepassing van artikel 87 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet expliciet uitgesloten. Die bepaling houdt in dat tegen een afwijzende beslissing op een verzoek tot schorsing hoger beroep kan worden ingesteld. In artikel 56 lid 2 Uitleveringswet wordt weliswaar verwezen naar ‘bevelen krachtens het eerste lid gegeven’, maar het hof leidt uit het voorgaande af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de opgeëiste persoon tegen het uitblijven van een bevel tot schorsing hoger beroep kan instellen. Het hoger beroep is dan ook ontvankelijk.
Overwegingen met betrekking tot het ingestelde hoger beroep
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het vluchtgevaar niet aanwezig is, dan wel voor zover het wel aanwezig zou zijn, dit met voorwaarden kan worden ingeperkt. De raadsvrouw heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat haar cliënt de Nederlandse nationaliteit heeft, dat hij hier zijn hele leven woont en dat hij zich naar eigen zeggen meer Nederlander dan Marokkaan voelt. In Nederland wonen zijn familie, zijn vriendin en zijn vrienden. Hij heeft een inschrijvingsadres, waar hij met zijn moeder verblijft. Ook heeft hij een baan in Nederland, waar hij een vast contract aangeboden heeft gekregen. Hij krijgt in Nederland medische zorg en hij gaat naar een psycholoog. Van enig concreet gevaar voor vlucht is niet gebleken. Daarnaast bestaat er een contra-indicatie voor vluchtgevaar. Cliënt heeft de Nederlandse nationaliteit en op het moment dat hij naar een ander land vlucht, verliest hij zijn terugkeergarantie.
Mocht het hof wel vinden dat er sprake is van vluchtgevaar dan kan dat worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, waaronder een meldplicht, het inleveren van zowel zijn Nederlandse als zijn Marokkaanse reis/identiteitsdocumenten, zich houden aan een verbod het land te verlaten, het betalen van een waarborgsom van € 10.000,-.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen maatregelen zijn te nemen die het vluchtgevaar kunnen inperken.
Beoordeling
Het hof is van oordeel, dat de rechtbank in de beslissing, waarvan beroep, op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist. De rechtbank heeft een juiste afweging gemaakt en de beslissing ook uitgebreid gemotiveerd. Het hof verenigt zich met die beslissing. Evenals de rechtbank is het hof er in de gegeven omstandigheden niet van overtuigd dat het vluchtgevaar met de door de raadsvrouw voorgestelde maatregelen afdoende en op verantwoorde wijze kan worden ingeperkt.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep zal worden afgewezen en de beroepen beslissing zal worden bevestigd.

Beslissing

Het gerechtshof,
beschikkende in hoger beroep:
bevestigt de beslissing, waarvan beroep.
Aldus gewezen op 29 juli 2024 door mr. A.H. toe Laer als voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van A.G. Smits als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.