ECLI:NL:GHARL:2024:5742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.329.082
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige onttrekkingen en verzwaarde motiveringsplicht van gevolmachtigde in nalatenschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [verzoeker] en de vereffenaars van de nalatenschap van [naam1]. [Verzoeker] had hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de curator van [naam1]. De zaak draait om de vraag of [verzoeker] onrechtmatig heeft gehandeld door grote bedragen aan het vermogen van [naam1] te onttrekken. Het hof oordeelt dat [verzoeker] een verzwaarde motiveringsplicht heeft, omdat hij als gevolmachtigde het volledige financiële beheer over [naam1] heeft gevoerd. Het hof concludeert dat [verzoeker] niet in het belang van [naam1] heeft gehandeld en dat hij niet voldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd over zijn uitgaven. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van de veroordeling, maar bevestigt de veroordeling tot betaling van € 242.944,33 aan de vereffenaars. De kosten van het geding worden ook aan [verzoeker] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.082
zaaknummer rechtbank Overijssel 275148
arrest van 10 september 2024
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [verzoeker]
advocaat: mr. M.A. Schuring,
tegen
[verweerder1], notaris
en
[verweerder2], kandidaat-notaris
die beiden kantoor houden in [plaats1]
in hun hoedanigheid van vereffenaars in de nalatenschap van [naam1]
hierna: de vereffenaars
advocaat: mr. J.W. Haafkes.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 22 juni 2022, 9 november 2022 en 15 maart 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het arrest van 5 maart 2024;
  • een journaalbericht van mr. Schuring van 14 mei 2024 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Schuring van 15 mei 2024 met producties.
1.3.
Naar aanleiding van het arrest van 5 maart 2024 heeft op 24 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • [verzoeker] , vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn advocaat, en
  • [verweerder2] , bijgestaan door mr. R. Orgel (als waarnemer voor mr. Haafkes).
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[naam1] (hierna: [naam1] ) is geboren [in] 1941. Zij was gehuwd met [naam2] (hierna: [naam2] ). Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. [naam2] is [in] 2017 overleden. Na het overlijden van [naam2] troffen hupverleners een enorme hoeveelheid spullen aan in en om de echtelijke woning. [verzoeker] heeft op dat moment aangeboden [naam1] te ondersteunen waar nodig. Op 25 augustus 2017 heeft [naam1] een volmacht verleend aan [verzoeker] in de vorm van een levenstestament. Daarnaast heeft [naam1] op 25 augustus 2017 een testament opgemaakt, waarbij zij [verzoeker] en zijn echtgenote tot enig erfgenaam heeft benoemd.
2.2.
In oktober 2020 is [naam1] een procedure gestart, waarbij zij de kantonrechter heeft verzocht om een beschermingsbewind en mentorschap in te stellen. In de beschikking van 30 december 2020 heeft de kantonrechter de verzoeken van [naam1] toegewezen en bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [naam1] en de Stichting [naam3] tot bewindvoerder en mentor benoemd. De kantonrechter heeft in de beschikking de bewindvoerder opgedragen om een onderzoek in te stellen naar het vermogen van [naam1] ten tijde van het bestaan van het levenstestament.
2.3.
Op 13 januari 2022 is [naam1] door de kantonrechter onder curatele gesteld, met benoeming van de bewindvoerder tot curator.
2.4.
Naar aanleiding van het onderzoek is de bewindvoerder in december 2021 een procedure gestart. De rechtbank heeft in het vonnis van 15 maart 2023:
  • [verzoeker] veroordeeld tot betaling aan de curator van € 243.270,33 te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [verzoeker] veroordeeld in de kosten van het geding;
  • [verzoeker] veroordeeld in de kosten van beslaglegging;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
2.5.
Op 12 juni 2023 is [verzoeker] tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. [verzoeker] is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank. Hij vordert vernietiging van het vonnis van de rechtbank en Stichting [naam3] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen, het door Stichting [naam3] gelegde beslag op de woning van [verzoeker] op te heffen en Stichting [naam3] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.6.
De vereffenaars voeren verweer en vragen het hof de vonnissen van de rechtbank te bekrachtigen, alle vorderingen van [verzoeker] af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

overlijden [naam1]
3.1.
is [in] 2023 overleden. In de beschikking van 28 augustus 2023 heeft de kantonrechter [verweerder1] , notaris, en [verweerder2] , kandidaat-notaris, benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap van [naam1] . De vereffenaars hebben de procedure overgenomen. Het hof duidt hen daarom verder aan als formele procespartij in deze zaak. Daarmee gaat het hof voorbij aan de eerste grief van [verzoeker] , inhoudende dat de Stichting [naam3] alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In eerste aanleg was de Stichting [naam3] immers exclusief bevoegd voor [naam1] een procedure te starten, eerst als bewindvoerder en vervolgens als curator. Ook volgt hieruit dat de Stichting [naam3] bevoegd was om de betaling te innen waartoe [verzoeker] veroordeeld is door de rechtbank. Voor dit gedeelte faalt ook de achtste grief van [verzoeker] .
rekening en verantwoording - verzwaarde motiveringsplicht
3.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [verzoeker] over alle uitgaven rekening en verantwoording moet afleggen en dat op hem een verzwaarde motiveringsplicht rust, omdat hij zonder enige terughoudendheid het volledige financiële beheer voor [naam1] heeft gevoerd over een aanzienlijk vermogen. Deze rechtsverhouding tussen [naam1] en [verzoeker] omvatte daarmee meer dan alleen de bevoegdheid op grond van de volmacht (het levenstestament). De rechtbank heeft verschillende betalingen in de bankafschriften aangetroffen waarvan niet kan worden gezegd dat die in het belang van [naam1] zijn gedaan. Hoewel [verzoeker] in de gelegenheid is gesteld om nadere informatie daarover in te dienen, heeft hij van een groot aantal posten geen nieuwe stukken overgelegd of anderszins informatie verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij deze betalingen van de rekening van [naam1] ten behoeve van haar heeft verricht. De rechtbank komt tot de conclusie dat [verzoeker] € 243.270,33 onrechtmatig aan het vermogen van [naam1] heeft onttrokken.
3.3.
[verzoeker] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. In zijn derde grief voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte een verzwaarde motiveringsplicht heeft aangenomen. Hij heeft alles bijgehouden in Excel lijsten en hij heeft deze lijsten aan de bewindvoerder verstrekt. [verzoeker] is van mening dat enerzijds het levenstestament en anderzijds de gemaakte afspraken over een vergoeding voor verrichte werkzaamheden een grondslag vormen voor de uitgaven ten behoeve van zijn gezin en ondernemingen. [verzoeker] wijst daarbij op het ontstaan van een rekening-courantverhouding doordat hij veel uitgaven voor [naam1] heeft voldaan. Ter compensatie mocht hij uitgaven voor zichzelf (of zijn onderneming of zijn gezin) doen ten laste van het vermogen van [naam1] . [verzoeker] heeft naar eigen zeggen alle uitgaven in een Excel overzicht bijgehouden en verantwoord.
Op basis van het levenstestament moest hij alleen rekening en verantwoording afleggen over uitgaven boven de € 500,-. In zijn vijfde grief stelt [verzoeker] dat ten onrechte van hem is verlangd dat hij alsnog rekening en verantwoording aflegt over uitgaven onder de € 500,-.
3.4.
Het hof sluit, na eigen onderzoek, aan bij het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] volledig rekening en verantwoording dient af te leggen over het door hem gevoerde financiële beheer over het vermogen van [naam1] en dat daarbij op hem een verzwaarde stelplicht rust. [naam1] heeft in haar levenstestament een algemene volmacht aan [verzoeker] gegeven en daarbij als leidraad voor de uitoefening van de uit de volmacht voortvloeiende bevoegdheden onder meer de volgende aanwijzing in de volmacht opgenomen:
“Ik ga ervan uit dat de gevolmachtigde (…) in beginsel alleen dan gebruik maakt van de volmacht indien en zo lang dat gezien mijn geestelijke en/of lichamelijk toestand nodig is.”
Uit deze bepaling kan niet worden afgeleid dat [verzoeker] – anders dan hij betoogt – zonder meer de volledige financiële administratie van [naam1] diende over te nemen. [verzoeker] heeft toch zonder enige terughoudendheid vanaf het begin het volledige financiële beheer voor [naam1] gevoerd, ook al was [naam1] toen nog niet in zo’n slechte geestelijk conditie als later het geval was. Uit de stukken en wat op de zitting is besproken is duidelijk geworden dat [verzoeker] na het overlijden van [naam2] verschillende uitgaven van de bankrekening van [naam1] heeft betaald en ook onroerend goed van [naam1] heeft verkocht. Hij heeft van de bankrekening van [naam1] niet alleen kosten voor haar betaald, maar ook veel uitgaven voor zichzelf, zijn ondernemingen en zijn gezin gedaan. Daarmee ging [verzoeker] veel verder dan op basis van de volmacht was aangewezen. Uit de aard en de inhoud van door [verzoeker] verrichte handelingen vloeit voor [verzoeker] dan ook een verplichting tot volledige rekening en verantwoording voort. Zoals hierna zal worden uitgelegd (zie 3.16. en verder), is een afspraak tussen [verzoeker] en [naam1] waaruit volgt dat werkzaamheden door hem of zijn echtgenote door [naam1] vergoed worden, niet komen vast te staan zodat [verzoeker] daarop niet met succes een beroep kan doen om zijn verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording af te weren.
3.5.
Ook op basis van de volmacht is [verzoeker] rekening en verantwoording verschuldigd voor bedragen onder de € 500,- waarvan het vermoeden aanwezig is dat de plicht om rekening en verantwoording af te leggen wordt ontlopen. In de volmacht staat immers het volgende opgenomen:
“1. De gevolmachtigde is op mijn verzoek jaarlijks of anderszins periodiek verplicht rekening en verantwoording af te leggen over het voorgaande jaar of de voorgaande periode. De bewijslast of aan mij rekening en verantwoording is afgelegd, rust op de gevolmachtigde en kan bijvoorbeeld blijken uit een – door mij af te geven – jaarlijkse of periodieke schriftelijke goedkeuring. (…)
4. Onverminderd hetgeen hiervóór is bepaald, strekt de plicht om rekening en verantwoording af te leggen zich niet uit tot transacties met een belang kleiner dan vijfhonderd euro (€ 500,00), tenzij sprake is van meerdere samenhangende geldopnames/uitgaven onder de vijfhonderd euro (€ 500,00) ten aanzien waarvan het vermoeden aanwezig kan zijn dat de plicht om rekening en verantwoording af te leggen wordt ontlopen.”
3.6.
Aangezien [verzoeker] het volledige financiële beheer van [naam1] heeft overgenomen en daarbij op een ondoorzichtige manier via een rekening-courantverhouding een administratie heeft bijgehouden, kan van hem worden verwacht dat hij de onderliggende gegevens ter beschikking stelt om controle daarvan mogelijk te maken. Deze gegevens bevinden zich immers in zijn bezit (domein). Deze verzwaarde motiveringsplicht geldt ook vanwege de financiële achtergrond van [verzoeker] . Uit zijn eigen verklaring op de zitting in hoger beroep volgt dat hij jaren als controller werkzaam is geweest, eerst in de accountancy en later in het bedrijfsleven. Ondanks zijn financiële achtergrond heeft [verzoeker] op een ondoorzichtige manier een administratie bijgehouden die voor de bewindvoerder/curator en ook de vereffenaars onnavolgbaar is gebleken, laat staan dat deze manier van administreren voor [naam1] begrijpelijk is geweest. Van [verzoeker] mocht juist worden verwacht dat hij een voor [naam1] begrijpelijke administratie voerde, zeker nu zij juist geen financiële achtergrond had en kampte met (beginnende) dementie/cognitieve stoornissen.
3.7.
De grieven drie en vijf van [verzoeker] falen dan ook.
kosten [naam4]
3.8.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanzienlijke bedragen aan [naam4] van in totaal € 4.271,54 niet in het belang van [naam1] zijn gedaan. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat gesteld noch gebleken is dat [naam1] heeft ingestemd met deze betalingen, zodat geconcludeerd moet worden dat de onttrekking van deze bedragen een toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de volmacht oplevert dan wel een onrechtmatige daad, zodat terugbetaling aan de orde is.
3.9.
[verzoeker] is het niet eens met dit oordeel en voert in zijn vierde grief aan dat hij bij [naam4] sigaretten voor [naam1] heeft gekocht. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij bij journaalbericht van 15 mei 2024 twee kassabonnen ingediend.
3.10.
De vereffenaars voeren hiertegen verweer en menen dat facturen of betaalbewijzen ontbreken.
3.11.
Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor reeds is overwogen geldt voor [verzoeker] een verzwaarde motiveringsplicht en ligt het op zijn weg om de uitgaven die hij van de bankrekening van [verzoeker] heeft voldaan nader te onderbouwen met betaalbewijzen. Uit de door [verzoeker] ingediende kassabonnen volgt dat hij in 2019 voor een bedrag van € 256,- en in 2020 voor een bedrag van € 70,- aan sigaretten heeft gekocht. Aangezien wel vast staat dat [naam1] een verstokte rookster was, gaat het hof ervan uit dat [verzoeker] deze sigaretten voor [naam1] heeft gekocht. Dit is ook niet door de vereffenaars weersproken. Op het totaalbedrag van € 243.270,33 strekt dus € 326,- in mindering, zodat een bedrag van € 242.944,33 resteert. In zoverre slaagt de vierde grief van [verzoeker] .
décharge 2017
3.12.
[verzoeker] heeft in eerste aanleg gesteld dat hij over het jaar 2017 al rekening en verantwoording heeft afgelegd en dat hem in dat kader op 28 januari 2018 décharge is verleend (productie 15 bij conclusie van antwoord). De rechtbank heeft geconstateerd dat niet alle facturen bij de overgelegde stukken zitten, ook als het gaat om bedragen van meer dan € 500,- en - belangrijker - dat uit de stukken helemaal niet blijkt dat [verzoeker] zichzelf en zijn vrouw ten laste van het vermogen van [naam1] aanzienlijke vergoedingen heeft uitbetaald. Ook informatie over het tanken op kosten van [naam1] is niet (zichtbaar) gedeeld. Gegeven het feit dat [verzoeker] het bestaan van een afspraak met [naam1] over een vergoeding onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, staat vast dat [verzoeker] [naam1] in het kader van de rekening en verantwoording over 2017 essentiële informatie heeft onthouden. Dit leidt ertoe dat de décharge geacht moet worden te zijn verleend op basis van ondeugdelijke informatie, zodat [verzoeker] niet met succes een beroep kan doen op die décharge.
3.13.
[verzoeker] is het hiermee niet eens en voert in zijn zesde grief aan dat in de verstrekte volmacht expliciet is aangegeven dat [verzoeker] op verzoek van [naam1] jaarlijks of periodiek rekening en verantwoording moet afleggen. Over 2017 is een zeer duidelijke verklaring van [naam1] verstrekt waarin zij expliciet heeft verklaard dat [verzoeker] over 2017 rekening en verantwoording heeft afgelegd, waaraan zij goedkeuring heeft gegeven.
3.14.
De vereffenaars voeren hiertegen verweer en stellen dat het door [verzoeker] verstrekte overzicht niet overeenkomt met de feiten. Hij heeft [naam1] in strijd met de waarheid iets voorgesteld, nog daargelaten dat zij een rekening en verantwoording niet kon begrijpen en overzien. Volgens [verzoeker] kon [naam1] in 2017 al niet meer met een pinpas omgaan, laat staan een décharge overzien en stukken doorgronden die ook nog onjuiste of onvolledige informatie bevatten.
3.15.
Het hof sluit zich, na eigen onderzoek, aan bij de overwegingen van de rechtbank. [verzoeker] heeft ter rekening en verantwoording in eerste aanleg een Excel overzicht overgelegd, waaruit volgens hem alle inkomsten en uitgaven blijken. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat in dit overzicht essentiële informatie ontbreekt en dat ook de onderliggende facturen niet aanwezig zijn. In hoger beroep heeft [verzoeker] geen nader inzicht gegeven in wat hij aan [naam1] heeft voorgehouden en waaraan zij goedkeuring heeft gegeven. Het hof ziet in de stellingen van [verzoeker] dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De zesde grief van [verzoeker] faalt.
recht op vergoeding
3.16.
Uit het vermogensoverzicht en de bankafschriften blijkt dat [verzoeker] grote bedragen aan het vermogen van [naam1] heeft onttrokken ten titel van vermogensbeheer en persoonlijke verzorging. Volgens [verzoeker] ligt hieraan ten grondslag de afspraak met [naam1] dat hij voor zijn werkzaamheden vier uren per week van € 80,- per uur in rekening mocht brengen en voor de werkzaamheden van zijn echtgenote acht uren per week van € 25,- per uur. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat uit het levenstestament geen recht op loon volgt, maar slechts een recht op een onkostenvergoeding. Daarbij geldt dat de gestelde vergoedingen niet maandelijks werden uitbetaald maar werden ‘opgenomen’ door met de pinpas van [naam1] allerlei aankopen te doen voor zichzelf, zijn ondernemingen en zijn familie en bedragen over te maken naar zichzelf, zijn familie en zijn eenmanszaken (dit is de zogenoemde rekening-courantverhouding). De rechtbank oordeelt dat het bestaan van een afspraak onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
3.17.
[verzoeker] is het hiermee niet eens en voert in zijn zevende grief aan dat zijn echtgenote niet onder de volmacht valt en daarom wel degelijk loon in rekening mocht brengen. Vanwege de hoeveelheid werkzaamheden die [verzoeker] en zijn echtgenote voor [naam1] hebben verricht, zijn op aangeven van [naam1] nadere afspraken gemaakt over loon.
3.18.
De vereffenaars voeren hiertegen verweer. Zij menen dat er significante bedragen zijn overgeboekt, waarbij [verzoeker] buiten zijn volmacht is getreden. Van een overeenkomst is geen sprake, ook niet ten aanzien van de echtgenote van [verzoeker] . Voor zover er al een overeenkomst zou zijn met de echtgenote ontbreekt een zorgvuldige rekening en verantwoording.
3.19.
Het hof overweegt als volgt. [verzoeker] stelt dat hij buiten de volmacht om een afspraak met [naam1] heeft gemaakt voor een vergoeding van door hem en zijn echtgenote te verrichten werkzaamheden. Deze overeenkomst is de grondslag voor de opnames voor en overboekingen naar zichzelf en zijn familie. Het bestaan van deze overeenkomst wordt echter betwist. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] het bestaan van een afspraak onvoldoende heeft onderbouwd. Ook in hoger beroep is [verzoeker] niet met een nadere onderbouwing gekomen. Gelet op de betwisting, had het op zijn weg gelegen het bestaan van deze afspraak nader te onderbouwen. De zevende grief van [verzoeker] faalt dan ook.
belang [naam1]
3.20.
[verzoeker] stelt in zijn tweede grief dat hij het niet eens is met de overweging van de rechtbank dat hij niet in het belang van [naam1] heeft gehandeld. Hij heeft altijd rekening gehouden met haar belangen en [naam1] altijd betrokken bij hetgeen hij deed. Dat hij het belang van [naam1] steeds voor ogen heeft gehad blijkt ook uit het feit dat het vermogen is toegenomen in de periode dat hij betrokken is geweest.
3.21.
De vereffenaars voeren hiertegen verweer en stellen dat [verzoeker] grotendeels in zijn eigen belang en in het belang van zijn familie heeft gehandeld. Daarbij is zijn eigen vermogen verrijkt ten koste van het vermogen van [naam1] , dat tijdens zijn beheer juist is afgenomen.
3.22.
Het hof overweegt als volgt. Uit alles wat hiervoor is besproken, concludeert het hof dat [verzoeker] niet in het belang van [naam1] heeft gehandeld. Duidelijk is dat [verzoeker] buiten de volmacht heeft gehandeld door betalingen voor en overboekingen naar zichzelf, zijn ondernemingen en zijn familie te verrichten ten koste van het vermogen van [naam1] . De tweede grief van [verzoeker] faalt dan ook.
veeggrief
3.23.
De achtste grief van [verzoeker] betreft verder een veeggrief en komt geen zelfstandige betekenis toe. Deze grief volgt de uitkomst van de andere grieven en zal niet verder worden besproken.
conclusie
3.24.
Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] grote bedragen onrechtmatig aan het vermogen van [naam1] heeft onttrokken in de periode 20172020. [verzoeker] zal deze bedragen dan ook moeten terugbetalen.
3.25.
Het hof zal het vonnis van 15 maart 2023 vernietigen, voor zover het de hoogte van de betaling van [verzoeker] aan de vereffenaars betreft. Gelet op rechtsoverweging 3.11, zal het hof [verzoeker] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 242.944,33. De vordering van [verzoeker] om het beslag op zijn woning op te heffen, zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
proceskosten en kosten beslaglegging
3.26.
De rechtbank heeft [verzoeker] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder de kosten van beslaglegging.
3.27.
[verzoeker] voert in zijn negende grief aan het hiermee niet eens te zijn.
3.28.
De vereffenaars voeren hiertegen verweer en vragen [verzoeker] ook te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
3.29.
Het hof overweegt als volgt. Omdat [verzoeker] grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, laat het hof de proceskostenveroordeling bij de rechtbank in stand en zal het hof [verzoeker] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak Daarmee faalt de negende grief van [verzoeker] .

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 maart 2023, voor zover het de onder 3.1. uitgesproken veroordeling betreft, en beslist als volgt:
4.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan de vereffenaars van € 242.944,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
4.3.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 maart 2023, voor het overige;
4.4.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de volgende proceskosten van de vereffenaars:
  • € 1.780,- griffierecht en
  • € 8.856,- aan salaris van de advocaat van de vereffenaars (2 procespunten x appeltarief VI);
4.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en L. Hamer, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.