ECLI:NL:GHARL:2024:5729

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.334.060
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels bekrachtiging en deels vernietiging van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen en meerderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake kinderalimentatie. De zaak betreft een verzoek van de man, die in hoger beroep is gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 3 augustus 2023, waarin de kinderalimentatie voor zijn kinderen is vastgesteld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een lagere bijdrage vast te stellen. De vrouw verzet zich hiertegen en vraagt het hof de bestreden beschikking in stand te houden.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw de ouders zijn van twee kinderen, waarvan de jongste minderjarig is en de oudste inmiddels meerderjarig. De man heeft in zijn hoger beroep zes grieven ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat de ingangsdatum voor de kinderalimentatie, zoals vastgesteld door de rechtbank, niet ter discussie staat. De man heeft zijn financiële situatie betwist, maar het hof heeft geconcludeerd dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn werkloosheid en dat zijn draagkracht hoger is dan hij stelt.

De vrouw heeft een WIA-uitkering en het hof heeft de draagkracht van beide partijen vergeleken. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man een bijdrage van € 244,- per maand moet betalen voor de minderjarige, maar heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om kinderalimentatie voor de meerderjarige, omdat deze niet in de procedure is verschenen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.060
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548654)
beschikking van 10 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Delawi,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.J. Hos.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de jong-meerderjarige],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de jong-meerderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 november 2023;
  • het verweerschrift;
  • namens de man overgelegde betaalspecificaties van het UWV van maart 2023 tot en met mei 2023 zonder begeleidende brief/journaalbericht, en
  • een journaalbericht namens de man van 4 juli 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de advocaat van de man en
  • de advocaat van de vrouw.

3.De feiten

3.1
Bij de bestreden beschikking is echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op 19 december 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de jong-meerderjarige] , hiervoor genoemd, geboren [in] 2005 en
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 (verder: [de minderjarige1] ).
[de jong-meerderjarige] en [de minderjarige1] wonen bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover relevant, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige1] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand vastgesteld op € 166,- per kind per maand.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige1] vast te stellen, af te wijzen althans een bijdrage vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof het beroep ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking in stand te houden en de man in de kosten van de onderhavige procedure te veroordelen.

5.De motivering van de beslissing

ingangsdatum
5.1
Tegen de ingangsdatum voor de kinderalimentatie zijn geen grieven gericht. Daarom hanteert het hof - net als de rechtbank- 19 december 2023 (de datum van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand) als ingangsdatum.
de processuele positie van [de jong-meerderjarige]
5.2
[de jong-meerderjarige] is [in] 2023, tijdens de procedure in hoger beroep, meerderjarig geworden. Die datum ligt vóór de ingangsdatum. In een procedure over een onderhoudsbijdrage ten laste van (een van) de ouders ten behoeve van een (inmiddels) meerderjarige kind, dient dat kind zelf als procespartij op te treden. Anders gezegd: vanaf de dag van zijn meerderjarigheid is niet meer de vrouw maar [de jong-meerderjarige] zelf rechthebbende geworden met betrekking tot een onderhoudsbijdrage en dient die aan hem betaald te worden.
[de jong-meerderjarige] heeft zich in deze procedure in hoger beroep niet laten vertegenwoordigen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting op vragen van het hof geantwoord dat [de jong-meerderjarige] de vrouw noch haar advocaat heeft gemachtigd. Ook is [de jong-meerderjarige] niet op de mondelinge behandeling bij het hof verschenen, terwijl hij wel is opgeroepen. Ongeacht het antwoord op de procesrechtelijke vraag óf [de jong-meerderjarige] in een echtscheidingsprocedure tussen zijn ouders kan verschijnen om te procederen over een bijdrage in zijn levensonderhoud en studie, is het duidelijk dat [de jong-meerderjarige] niet in deze procedure is verschenen zodat het verzoek van de man als niet weersproken en op de wet gegrond kan worden toegewezen. Dit leidt ertoe dat het hof de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek om kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] vast te stellen voor wat betreft de bijdrage na zijn meerderjarigheid.
behoefte kinderen
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de advocaten van partijen het erover eens dat de behoefte van de kinderen in 2023 kan worden vastgesteld op in totaal € 768,- per maand.
draagkracht van de man
5.4
De draagkracht van de man is in geschil. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft omdat hij sinds januari 2023 werkloos en een WW-uitkering ontvangt.
De vrouw betwist gemotiveerd die stelling van de man. Zij stelt dat van de man mag worden verwacht dat hij inmiddels weer een baan heeft met een inkomen zoals hij voor zijn uitkering genoot, dan wel dat hij zich inspant om weer aan het werk te gaan. De man heeft nagelaten om van dat laatste bewijs te overleggen, aldus de vrouw. De vrouw stelt dat daarom bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan moet worden van het inkomen dat hij had tijdens het huwelijk van partijen: € 2.575,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld en een dertiende maand.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft in deze procedure weliswaar stukken overgelegd van het UWV over zijn WW-uitkering, maar die stukken zijn op zichzelf onvoldoende om het hof ervan te overtuigen dat de man niet langer in staat is het inkomen te verdienen dat hij volgens opgave van de vrouw had tijdens het huwelijk. De toets die door de rechter wordt gedaan in het kader van deze onderhoudsplicht is een andere dan de toets om aanspraak te krijgen en te houden op een WW-uitkering. Bovendien heeft de man geen stukken overgelegd waaruit blijkt op welke wijze hij zich inspant om een baan te vinden en is hij ook niet op de mondelinge behandeling verschenen om vragen van het hof daarover te beantwoorden. Daarmee heeft de man niet, althans onvoldoende weersproken dat hij een hogere verdiencapaciteit heeft dan zijn WW-uitkering, en gaat het hof voor het bepalen van de draagkracht van de man uit van het door de vrouw gestelde inkomen van € 2.575,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld en een dertiende maand.
5.6
Gelet op de aangehechte berekening berekent het hof het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2023 op € 2.494,- per maand en zijn draagkracht op € 400,- per maand. Het hof hanteert voor zijn berekening de voor 2023 geldende formule: (70% van [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)]).
draagkracht vrouw
5.7
Niet in geschil is dat bij de berekening van het NBI van de vrouw uitgegaan moet worden van een door de vrouw te ontvangen WIA-uitkering van € 1.703,- bruto per maand. Een WIA-uitkering is exclusief 8% vakantiegeld, zodat het hof de WIA-uitkering zal vermeerderen met 8% vakantiegeld. Gelet op de aangehechte berekening berekent het hof het NBI van de vrouw in 2023 op € 1.874,- per maand. Volgens de draagkrachttabel die hoort bij de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen bedraagt de draagkracht van de vrouw dan € 109,- per maand.
draagkrachtvergelijking
5.8
Partijen dienen in de behoefte van hun kind bij te dragen volgens de formule “[(eigen draagkracht gedeeld door totale draagkracht) vermenigvuldigd met de behoefte van het kind]”. De totale draagkracht van partijen bedraagt € 509,- per maand.
5.9
Na een vergelijking van de draagkracht van de onderhoudsplichtigen, dienen de man en de vrouw van hun draagkracht respectievelijk afgerond € 302,- [(€ 400,- ÷ € 509,-) x € 384,-] en € 82,- [(€ 109,- ÷ € 509,-) x € 384,-] aan te wenden als bijdrage in het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de minderjarige1] .
zorgkorting
5.1
Tussen partijen is in geschil van welke zorgkorting voor [de minderjarige1] moet worden uitgegaan. De man stelt dat sprake is van een co-ouderschapsregeling voor [de minderjarige1] en uitgegaan moet worden van een zorgkorting van 35%.
De vrouw betwist dit. Volgens de vrouw was [de minderjarige1] een periode wel door de week bij de man, maar inmiddels is [de minderjarige1] door de week bij haar en om het weekend bij de man. De vrouw stelt dan ook dat moet worden uitgegaan van een zorgkorting van 15%.
Het hof stelt vast dat de afspraken van partijen over de zorgregeling niet schriftelijk zijn vastgelegd. De man heeft vanwege zijn afwezigheid op de mondelinge behandeling ook geen vragen van het hof over de zorgregeling kunnen beantwoorden. Dat de vrouw dit daarentegen wel kon, komt voor rekening en risico van de man. Het hof gaat daarom uit van de door de vrouw gestelde zorgkorting van 15%. De zorgkorting is afgerond € 58,- per maand (15% van € 384,-).
Conclusie
5.11
Gelet op het voorgaande zou de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige1] met ingang van 19 december 2023 € 244,- per maand bedragen. Het hiervoor berekende bedrag aan kinderalimentatie is echter hoger dan het bedrag dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Omdat de man niet in een nadeliger positie mag raken als gevolg van zijn eigen hoger beroep (het zogenoemde verbod van reformatio in peius) en de vrouw geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] bekrachtigen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen en beslissen als hierna volgt onder 8.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat dat elke partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding voor de door de vrouw verzochte proceskostenveroordeling.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt. De berekeningen zijn hieronder ingevoegd.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 augustus 2023 wat betreft de beslissing over de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 augustus 2023 wat betreft de beslissing over de kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] en, in zoverre, opnieuw beschikkende:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] vast te stellen voor wat betreft de bijdrage na zijn meerderjarigheid;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en H. Phaff en is op 10 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.