ECLI:NL:GHARL:2024:5728

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.338.597
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en ouderschapsplan met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vrouw om de beslissing van de rechtbank Gelderland te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie van € 25,- per maand moest betalen voor hun minderjarige kind, en dat bepaalde artikelen van het ouderschapsplan als vervallen moesten worden beschouwd. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft de procedure in hoger beroep besproken. De vrouw heeft twee grieven ingediend, waarbij zij verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man af te wijzen. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 16 mei 2023, en heeft de draagkracht van de man berekend. Het hof concludeert dat de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in de behoefte van de minderjarige te voorzien. De man is verplicht om een bijdrage van € 218,- per maand te betalen, met een toekomstige verhoging per 1 januari 2024. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd met betrekking tot de artikelen van het ouderschapsplan, maar de beslissing over de hoogte van de kinderalimentatie vernietigd en opnieuw vastgesteld.

De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.597
(zaaknummer rechtbank Gelderland 419491)
beschikking van 10 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Molenaar,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.M. Schurink-Smit.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 maart 2024;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 5 juli 2024 met een begeleidende brief, en
  • journaalberichten namens de man van 8 juli 2024 en van 10 juli 2024, beide met producties.
2.2
Na te noemen minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief, ingekomen ter griffie op 2 mei 2024, aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vrouw en haar advocaat, en
  • de man en mr. S.J. Mol, waarnemer van mr. Schurink-Smit.

3.De feiten

Partijen hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.6 vastgestelde feiten, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] , zoals vastgelegd in het “Addendum Echtscheidingsconvenant 18 april 2013”, gewijzigd en bepaald dat de kinderalimentatie vanaf 16 mei 2023 € 25,- per maand bedraagt. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de artikelen 5.3 en 5.5 van het ouderschapsplan als vervallen moeten worden beschouwd.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
ingangsdatum
5.1
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie bepaald op de datum van indiening van het verzoekschrift (16 mei 2023), omdat partijen het daarover eens waren. Tegen deze ingangsdatum is geen grief aangevoerd, zodat ook het hof van deze ingangsdatum zal uitgaan.
behoefte [de minderjarige]
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige] geïndexeerd naar 2023 afgerond € 382,- per maand bedraagt (op basis van de behoefte in 2013 van € 297,- per maand).
draagkracht man
5.3
De vrouw stelt dat de rechtbank de draagkracht van de man ten onrechte heeft vastgesteld op de minimale bijdrage van € 25,- per maand. Volgens de vrouw kan de man niet hebben geleefd van het inkomen dat hij zegt te hebben. Ook onderbouwt hij niet dat hij heeft geleefd van de overwaarde uit de voormalige echtelijke woning, want hij laat geen actuele vermogenspositie zien. Bovendien ontbraken actuele cijfers van zijn onderneming en had de rechtbank rekening moeten houden met de privé-onttrekkingen van de man. De vrouw vindt tenslotte ook dat de man een hogere verdiencapaciteit heeft.
De man betwist de stellingen van de vrouw gemotiveerd. Hij heeft in hoger beroep actuele cijfers overgelegd en inzage gegeven in zijn vermogen. Volgens de man heeft hij wat hij jaarlijks te kort kwam aangevuld met zijn vermogen. Verder stelt hij dat de vrouw weet welke medische problemen hij heeft en wat de gevolgen daarvan zijn. De man heeft sarcoïdose en last van duizeligheid, vermoeidheid en hartklachten. Hij is installateur en dit is fysiek zwaar werk, waarbij hij ook op ladders moet staan. Vanwege zijn medische problemen kan hij niet fulltime werken.
5.4
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de winst uit onderneming fluctueert:
Omdat het resultaat van de onderneming nogal fluctueert is het niet mogelijk om een bepaalde trend vast te stellen: een goed jaar (2019, 2021, 2023) wordt steeds gevolgd door een minder goed jaar (2020, 2022, 2024). Daarom gaat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uit van een gemiddelde winst uit onderneming over 2019 tot en met 2024 en rondt dit af op € 22.000,- per jaar. Daarmee heeft het hof dan ook rekening gehouden met de fysieke gesteldheid van de man. Met de door hem overgelegde stukken heeft de man voldoende onderbouwd dat zijn gezondheid het niet toelaat fulltime te werken en het hof ziet dus ook geen aanleiding zoals door de vrouw verzocht om van een hogere verdiencapaciteit uit te gaan.
Het hof houdt bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.5
Voor zover uit de stukken blijkt dat de man in zijn belastingaangiften een investeringsaftrek heeft opgenomen, is het hof van oordeel dat geen aanleiding bestaat hiermee rekening te houden bij de berekening van zijn draagkracht. Partijen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd om van de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen (Rapport alimentatienormen 2023, pagina 47 onder 67) af te wijken. Daar is aanbevolen deze investeringsaftrek buiten beschouwing te laten.
5.6
Het hof berekent het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2023 aan de hand van voornoemde gemiddelde winst op € 1.767,- per maand. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals door de vrouw bepleit - de privé-onttrekkingen van de man uit de onderneming als inkomen aan te merken. Deze onttrekkingen zullen uiteindelijk moeten worden gefinancierd uit de in het verleden behaalde resultaten of uit de nog te behalen resultaten in de toekomst. Van de man kan niet worden gevergd dat hij, gezien de relatief beperkte omvang van het vermogen van de man (op 31 december 2023 € 19.509,-, blijkens het overgelegde fiscaal rapport 2023), nog verder inteert op zijn vermogen voor de voldoening van kinderalimentatie.
5.7
Met een NBI van € 1.767,- per maand is de draagkracht van de man volgens de draagkrachttabel die hoort bij de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie € 77,- per maand.
draagkracht van de vrouw
5.8
Partijen hebben geen grief gericht tegen de berekening door de rechtbank van de draagkracht van de vrouw van € 25,- per maand, zodat het hof ook van deze draagkracht uitgaat.
draagkrachtvergelijking
5.9
De gezamenlijke draagkracht van partijen van € 102,- per maand is onvoldoende om in de behoefte van [de minderjarige] van € 382,- per maand te voorzien. Een draagkrachtvergelijking kan daarom achterwege blijven.
Correctie (HR:2021:586)
5.1
Het hof constateert dat de aldus berekende gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 102,-) onvoldoende is om volledig in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. Er zijn aanwijzingen dat de woonlasten van de man lager zijn dan het voor hem geldende woonbudget van € 519,- per maand, horend bij een NBI tussen € 1.730,- en € 1.780,- per maand. Naast de man kan ook zijn nieuwe partner bijdragen in de woonlasten. Volgens de man werkt zijn nieuwe partner achttien uur in de week als verzorgende. De vrouw heeft dat niet weersproken.
Nu de man geen inzicht heeft gegeven in zijn werkelijke woonlasten en de nieuwe partner van de man een klein dienstverband heeft, schat het hof de werkelijke woonlasten aan de zijde van de man op € 400,- per maand.
Gelet op het voorgaande zal het hof de draagkracht van de man vaststellen op 90% van (€ 1.767 – [€ 400 + € 1.125]) = 0,9 x € 242 = € 218,- (afgerond) per maand.
zorgkorting
5.11
In het ouderschapsplan van 18 april 2013 is een zorgregeling afgesproken waarbij [de minderjarige] om de veertien dagen een weekend vanaf vrijdagmiddag 16:00 uur tot en met zondagmiddag 18:00 uur bij de man verblijft. Daarnaast is afgesproken dat [de minderjarige] drie aaneengesloten weken in de zomervakantie en de helft van alle feestdagen bij de man verblijft. Bij een zorgregeling van deze omvang verblijft [de minderjarige] gemiddeld meer dan één dag per week maar minder dan twee dagen per week bij de man, zodat het hof een percentage van 15% in aanmerking neemt (afgerond € 57,30). De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 243,- (218 + 25). Er is derhalve nog steeds sprake van een tekort aan draagkracht: € 139,-. Het tekort aan gezamenlijke draagkracht is meer dan twee keer zo groot als de zorgkorting. Daarom wordt er geen zorgkorting van de draagkracht van de man afgetrokken. Dat betekent dat de man een bijdrage ter hoogte van zijn volledige draagkracht aan de vrouw dient te betalen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 16 mei 2023 € 218,- per maand bedraagt. Daarnaast draagt de man - in natura - bij omdat de kosten van de zorgregeling op de dagen dat [de minderjarige] bij hem is geheel voor zijn rekening komen.
Ouderschapsplan
5.12
De vrouw heeft een grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de artikelen 5.3 en 5.5 van het ouderschapsplan van partijen als vervallen moet worden beschouwd.
Volgens de vrouw is niet ter discussie dat sprake is van wijziging van omstandigheden, maar de rechtbank had niet zomaar onderlinge afspraken in het convenant mogen wijzigen. Het moge zo zijn dat in de regel in de kinderalimentatie zowel zijn betrokken de verblijfsgebonden als de verblijfsoverstijgende kosten, maar partijen hebben in het licht van hun contractsvrijheid hierover afwijkende afspraken gemaakt en de rechtbank kan deze afspraken niet zomaar terzijde schuiven.
De man betwist gemotiveerd de stellingen van de vrouw. Volgens de man heeft de vrouw in eerste aanleg en ook in hoger beroep niet gesteld dat de kosten bijzondere kosten zouden zijn, zodat er geen reden is om hiervan af te wijken. Ook voor deze afspraken geldt dus dat een wijziging van omstandigheden kan maken dat deze afspraken niet langer gewenst of redelijk zijn en dat deze afspraken dus ook moeten kunnen worden gewijzigd. Bovendien ontbreekt het hem aan draagkracht om via deze afspraken extra bij te dragen en levert deze regeling zoveel discussie op dat het niet langer in het belang van [de minderjarige] is.
5.13
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Daargelaten wat de bedoeling van partijen was om in het convenant een bepaling op te nemen over de kosten met betrekking tot de vrije tijd, ziektekosten en studie, alsmede de onvoorziene kosten van [de minderjarige] , blijkt uit de overwegingen hiervoor dat de man met de vastgestelde kinderalimentatie en de kosten van de zorgregeling al boven zijn draagkracht wordt belast. Hij heeft dus geen draagkracht meer om bij te dragen in deze kosten. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen en beslissen als hierna volgt onder 8.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt omdat partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekening

Het hof heeft een berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 december 2023 voor wat betreft de beslissing dat de artikelen 5.3 en 5.5 van het ouderschapsplan van 18 april 2013 als vervallen moeten worden beschouwd;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 december 2023 voor wat betreft de beslissing over de hoogte van de kinderalimentatie en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 16 mei 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 218,- per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2024 € 231,52, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is met ingang van 1 januari 2024 onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K. Hermsen en is op 10 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.