ECLI:NL:GHARL:2024:5723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.339.430
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek grootouders om omgangsregeling met minderjarige

In deze zaak hebben de grootouders van een minderjarige, geboren in 2020, in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling met hun kleinkind vast te stellen. De ouders van de minderjarige zijn gezamenlijk belast met het gezag, maar de minderjarige woont bij de moeder. Sinds februari 2023 is er geen contact meer tussen de grootouders en de minderjarige. De rechtbank Gelderland had eerder een zorgregeling vastgesteld voor de omgang tussen de vader en de minderjarige, maar het verzoek van de grootouders om ook omgang met hen te regelen werd afgewezen. De grootouders hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij een uitgebreide omgangsregeling vroegen. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is naar voren gekomen dat er spanningen zijn tussen de grootouders en de moeder, wat het welzijn van de minderjarige in gevaar zou kunnen brengen. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om geen omgangsregeling vast te stellen, omdat dit te veel druk op de moeder en de minderjarige zou leggen. Het hof heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om de afwijzing van het verzoek van de grootouders te bekrachtigen. De beslissing van de rechtbank blijft dus in stand, en er wordt geen omgangsregeling vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.430
(zaaknummer rechtbank Gelderland 426551)
beschikking van 10 september 2024
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de grootvader, en
[verzoekster],
verder te noemen: de grootmoeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. R. Plieger te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E.A. van Beveren te Arnhem.
en:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
belanghebbende in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 maart 2024;
  • het verweerschrift van de moeder;
  • een journaalbericht namens de moeder van 22 augustus 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de grootouders, bijgestaan door hun advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een begeleider van Moviera,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De grootouders zijn de ouders van de vader.
3.3
De grootouders en [de minderjarige] hebben sinds februari 2023 geen contact meer met elkaar.
3.4
Bij beschikking van 28 mei 2024, hersteld bij beschikking van 20 juni 2024, heeft de rechtbank als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] eens per twee weken anderhalf uur contact heeft met de vader op een neutrale plek en begeleid door [naam1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De grootouders hebben de rechtbank in eerste aanleg verzocht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de volgende omgangsregeling tussen hen en [de minderjarige] vast te stellen:
  • de eerste drie maanden na de door de rechtbank te wijzen beschikking één dagdeel per maand;
  • de daarop volgende drie maanden een volledige dag van 9.00 uur tot 19.00 uur per maand; en
  • daarna een weekend per maand van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur én gedurende iedere (school)vakantie één volledige dag van 9.00 uur tot 19.00 uur;
  • althans een beslissing te nemen als de rechtbank juist oordeelt.
4.2
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. De moeder heeft de rechtbank gevraagd de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de grootouders afgewezen.
4.4
De grootouders zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grootouders verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de volgende omgangsregeling vast te stellen tussen hen en [de minderjarige] :
  • de eerste drie maanden na de door het hof te wijzen beschikking in ieder geval één dagdeel per maand;
  • de daarop volgende drie maanden een volledige dag van 9.00 uur tot 19.00 uur per maand; en
  • daarna een weekend per maand van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur én drie volledige dagen (inclusief twee overnachtingen) gedurende iedere (school)vakantie;
  • althans een beslissing te nemen als het hof juist oordeelt.
4.5
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep dan wel hun verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
In artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat een kind recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.2
In artikel 1:377a lid 3 BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De ontvankelijkheid
5.3
De grootouders kunnen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling worden ontvangen indien zij voldoende concrete omstandigheden stellen voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van genoemd wetsartikel, oftewel “family life” als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen hen en [de minderjarige] . Daarvoor is het biologisch grootouderschap op zichzelf ontoereikend en komt het aan op de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden waaruit voortvloeit dat een zo nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [de minderjarige] bestaat dat een onderzoek naar de mogelijkheden van een omgangsregeling gerechtvaardigd is.
5.4
Het hof overweegt dat de moeder in eerste aanleg een “tijdlijn/verloop: gebeurtenissen met betrekking tot grootouders” (productie 1 bij het verweerschrift in eerste aanleg) heeft overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de grootouders op vragen van het hof verklaard dat zij zich – wat betreft de frequentie van de contacten zoals beschreven in de tijdlijn – grotendeels in de door de moeder overgelegde tijdlijn kunnen vinden.
Het hof is van oordeel dat uit de aard en omstandigheden, waaronder de door de moeder overgelegde tijdlijn, kan worden afgeleid dat de grootouders meer dan gebruikelijk contact hadden met [de minderjarige] . De grootouders namen in ieder geval tot 16 juli 2021 twee dagen per week de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich. Daarmee speelden de grootouders een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] . Het hof is daarom van oordeel dat voldoende is gebleken van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [de minderjarige] , zodat de grootouders ontvankelijk zijn in hun verzoek.
De inhoudelijke beoordeling
5.5
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de grootouders om een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen afgewezen, omdat dit in strijd is met het zwaarwegende belang van [de minderjarige] . Er zijn al langere tijd spanningen tussen de volwassenen in het leven van [de minderjarige] en er is geen zicht op verbetering in die situatie. Niet alleen de vader zorgt voor onrust, maar de moeder ervaart ook onrust door het dwingende gedrag van de grootouders. Door dit complexe systeem is omgang tussen de grootouders en [de minderjarige] op dit moment niet mogelijk, zo heeft de rechtbank geoordeeld. Eerst zal het contact tussen de moeder en de grootouders moeten worden genormaliseerd en moet er een goed lopende omgangsregeling zijn tussen de vader en [de minderjarige] .
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raadsvertegenwoordiger begrip uitgesproken voor de rouw en het verdriet van de grootouders. De wens om het contact met [de minderjarige] te herstellen is ook heel begrijpelijk. De weg van juridische procedures is volgens de raad alleen niet de juiste weg om te komen tot contactherstel. Daarmee wordt te veel druk op de moeder en indirect ook op [de minderjarige] gelegd. Dat is niet in het belang van [de minderjarige] , zeker niet nu er ook onzekerheid is over het contact tussen de vader en [de minderjarige] . De raad heeft daarom de grootouders geadviseerd dat zij leren omgaan met hun verdriet. Misschien is er dan in de toekomst ruimte om het contact te herstellen door gesprekken onder begeleiding van hulpverleners. De raad heeft in dit licht geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en geen omgangsregeling vast te stellen.
5.7
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en het advies van de raad. De spanningen tussen de grootouders en de moeder maken dat het op dit moment in strijd met het zwaarwegende belang van [de minderjarige] is om een omgangsregeling met de grootouders vast te stellen. Dit zou voor te veel spanningen in de opvoedsituatie van [de minderjarige] zorgen. Net als de raad vindt het hof daarbij van belang dat er op dit moment al veel onzekerheid is over het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Er moet eerst meer duidelijkheid komen over het contact tussen de vader en [de minderjarige] voordat kan worden bezien of er bij de moeder en [de minderjarige] voldoende draagkracht en draagvlak is om – onder begeleiding – de mogelijkheden van contactherstel te onderzoeken. Het hof is het eens met het uitgangspunt van de moeder dat de prioriteit moet liggen bij het creëren en vasthouden van rust in de opvoedsituatie van [de minderjarige] . Het voorgaande betekent dat in hoger beroep de beslissing van de rechtbank (afwijzing van het verzoek van de grootouders) in stand blijft (bekrachtiging).

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2024;
wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.H. Lieber en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 10 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.