ECLI:NL:GHARL:2024:5720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.336.959
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in een echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2009, van wie de ouders, de vader en de moeder, gezamenlijk het gezag uitoefenen. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 oktober 2023 aangevochten, waarin is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is en dat de zorgregeling is gewijzigd. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de oorspronkelijke afspraken te herstellen, terwijl de moeder verweer voert en vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot een zorgregeling die de verblijfsduur van de kinderen bij beide ouders regelt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder vastgesteld, met een zorgregeling die de vader de mogelijkheid biedt om [de minderjarige] in het weekend te zien. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de stabiliteit van de moeder en de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige].

Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder de meest stabiele factor is in het leven van [de minderjarige] en dat het in haar belang is om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te handhaven. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek over de kinderalimentatie, omdat zijn verzoek niet aan de vereisten voldeed. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek over de kinderalimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.959
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 504471)
beschikking van 10 september 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J. de Kaste,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder ,
advocaat: mr. A.M. Warffemius.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 juli 2020, 1 juni 2022 en 23 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 23 oktober 2023 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 januari 2024;
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken aan het hof, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 juli 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder , bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van een meerderjarige zoon [de zoon] en een minderjarige dochter [de minderjarige] (roepnaam [de minderjarige] ), geboren [in] 2009 te [plaats1] .
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De ouders hebben in april 2020 een ouderschapsplan opgesteld en daarin afgesproken:
- dat de kinderen bij de gemeente op het woonadres van de vader ingeschreven zullen staan met het oog op de te ontvangen fiscale tegemoetkomingen dan wel toeslagen en/of uitkeringen;
- dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling per veertien dagen zal worden uitgevoerd:
- dat vanaf het moment dat de kinderen op het woonadres van de vader ingeschreven staan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) een bedrag van € 275,- per kind per maand aan de vader zal voldoen, waarbij de vader alle verblijfsoverstijgende kosten voor de kinderen zal betalen.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 24 juli 2020 is voor de duur van de bodemprocedure als zorgregeling bepaald dat [de zoon] en [de minderjarige] bij de moeder verblijven de ene week van vrijdag 19.00 uur tot woensdag 12.00 uur en de andere week van zaterdag 12.00 uur tot woensdag 12.00 uur, en dat de kinderen bij de vader verblijven de ene week van woensdag 12.00 uur tot vrijdag 19.00 uur en de andere week van woensdag 12.00 uur tot zaterdag 12.00 uur.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het hof begrijpt de beschikking van de rechtbank van 24 juli 2020 gewijzigd en - voor zover in deze procedure van belang – bepaald:
- dat [de minderjarige] voortaan haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
- dat [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling een weekend per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur en iedere week van woensdag 12.00 uur tot donderdag 12.00 uur bij de vader verblijft, met een regeling voor de feest- en vakantiedagen;
- dat de door de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van de bestreden beschikking € 102,- per maand bedraagt.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling met [de minderjarige] en komt daarvan in hoger beroep. Verder wenst hij duidelijkheid over de kinderalimentatie over 2023.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en aan te passen conform de oorspronkelijke tussen partijen gesloten afspraken, dan wel te bepalen dat de afspraken rondom de zorgregeling tijdelijk worden vastgesteld, de wijziging van het hoofdverblijf ongedaan te maken en duidelijkheid te verschaffen omtrent de kinderalimentatie over 2023, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking zo nodig onder verbetering/aanvulling van de gronden – te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
juridisch kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken omvatten en een beslissing bij welke ouder een kind zijn hoofverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als haar of hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij die beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
oordeel hof
5.3
Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.4
Gebleken is dat [de minderjarige] de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt in verband met de echtscheiding van de ouders en de gezondheidsproblemen van de vader. Dit heeft een negatieve impact gehad op [de minderjarige] . Er waren en zijn bij de ouders nog steeds erg veel zorgen over haar ontwikkeling. Die zorgen hebben betrekking op de schoolgang, het blowen en haar zelfbepalende gedrag. [de minderjarige] is pas 15 jaar oud. De raad heeft vorig jaar onderzoek naar de situatie van [de minderjarige] gedaan en naar aanleiding daarvan een rapport opgesteld. Ook de raad heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en haar manier om met problemen om te gaan.
De moeder is de afgelopen jaren de meest stabiele factor geweest voor de kinderen en zij heeft in de afgelopen periode de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] hoofdzakelijk voor haar rekening genomen. De moeder heeft gezorgd dat er passende hulpverlening is ingezet voor [de minderjarige] . De moeder krijgt zelf ook begeleiding, deze is mede gericht op de verzwaarde opvoedingstaak voor [de minderjarige] . Dit alles is een forse en zware investering die een behoorlijke wissel op de moeder trekt naast haar volledige baan, maar dit heeft er wel in geresulteerd dat er de afgelopen maanden een voorzichtige verbetering is te zien in de situatie van [de minderjarige] . Het schoolverzuim is afgenomen, zij is overgegaan en zij houdt zich iets beter aan afspraken.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de moeder pro-actiever is dan de vader en het hof heeft dat zelf ook waargenomen. De vader verwacht dat anderen hem informeren over ontwikkelingen rondom [de minderjarige] en is meer afwachtend dan de moeder. De raad benadrukt verder nog dat de vader bij de rechtbank heeft toegezegd dat hij met de moeder en [de minderjarige] systeemtherapie zal gaan volgen. Toen de moeder had geregeld dat de therapie daadwerkelijk kon worden ingezet, is deze toch niet van de grond gekomen, omdat de vader praktische bezwaren had. Het is volgens de raad van groot belang dat de ouders samen optrekken in de opvoeding van [de minderjarige] . De raad vindt het - anders dan de vader - beter dat de moeder, als meest stabiele factor, de doordeweekse zorg voor [de minderjarige] voor haar rekening blijft nemen. Bovendien, als [de minderjarige] dan in het weekend bij de vader verblijft geeft hem dat de mogelijkheid om samen met [de minderjarige] meer tijd door te brengen.
Het hof is het met dit advies van de raad eens. De vader heeft niet betwist dat de moeder hem informeert over [de minderjarige] en betrekt bij de opvoeding. Het hof heeft gezien dat de ouders inmiddels wel beter in staat zijn om te overleggen over [de minderjarige] en dan af en toe ook één lijn kunnen trekken, waarbij het hof de indruk heeft dat de moeder beter dan de vader in staat is om af te stemmen met de andere ouder. Van de moeder heeft het hof begrepen dat [de minderjarige] beter luistert naar beslissingen die door de ouders in onderling overleg worden genomen of door beiden worden ondersteund. Het is belangrijk dat de ouders en [de minderjarige] de voorzichtige positieve ontwikkeling die nu is ingezet kunnen voortzetten. Inzet van hulpverlening voor [de minderjarige] heeft op dit moment nog kans van slagen. Zowel de ouders als [de minderjarige] zullen deze kans moeten grijpen. Het hof is van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder gehandhaafd moet blijven en dat de zorgregeling - die inmiddels al enige tijd is uitgevoerd - moet worden voortgezet, omdat dit het meest in het belang van [de minderjarige] is.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de vader over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling met [de minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling bekrachtigen.
kinderalimentatie
5.5
Het hof is van oordeel dat het beroepschrift van de vader ten aanzien van de kinderalimentatie niet voldoet aan de vereisten die in artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 278 lid 1 Rv worden gesteld. Het verzoek en de gronden waarop het berust moeten duidelijk zijn omschreven. Het verzoek van de vader is naar het oordeel van het hof onvoldoende (nader) bepaald en er zijn geen gronden geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank op dit punt.
Voor zover de vader bedoeld heeft het hof te verzoeken een beslissing te nemen die gaat over of en in hoeverre de kinderalimentatie over de periode 2023 tot de ingangsdatum (23 oktober 2023) daadwerkelijk is betaald en/of sprake is van afwijkende afspraken van de ouders gedurende dat tijdvak, oordeelt het hof op basis van de stellingen van de vader dat dit een executiegeschil betreft. Daarvoor is in deze procedure geen ruimte.
Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek over de kinderalimentatie.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 oktober 2023 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 10 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.