ECLI:NL:GHARL:2024:5717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.337.629
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot instelling van bewind over goederen van verzoekster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er een bewind moet worden ingesteld over de goederen van verzoekster. De kantonrechter had eerder, op 14 november 2023, besloten om bewind in te stellen, omdat verzoekster volgens de kantonrechter niet in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen door haar lichamelijke of geestelijke toestand. Verzoekster, geboren in 1965, is de moeder van de dochter en de zoon, en heeft al langere tijd vrijwillige hulpverlening ontvangen. Het hof oordeelt dat er geen noodzaak is voor het instellen van bewind, aangezien verzoekster geen schulden heeft en haar financiële situatie stabiel is. Het hof wijst het verzoek van de Stichting [naam1] tot het instellen van bewind af, en compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door de rechters J.H. Lieber, H. Phaff en S. Kuijpers, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.629
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10740970)
beschikking van 10 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [plaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.E. Jalandoni te Utrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de dochter],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de dochter,
en
[de zoon],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de zoon,
en
Stichting [naam1],
gevestigd te [plaats1] ,
verder te noemen: [naam1] ,
advocaat: mr. D. Zwartjens te Leiden,
en
[naam2] B.V.,
gevestigd te [plaats1] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 14 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, tijdig ingekomen op 13 februari 2024;
  • een brief van de bewindvoerder van 8 april 2024;
  • het verweerschrift namens [naam1] met producties;
  • een journaalbericht namens [naam1] van 13 augustus 2024 met een productie;
  • een journaalbericht namens [verzoekster] van 14 augustus 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van [naam1] , bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de bewindvoerder.

3.De feiten

[verzoekster] is geboren [in] 1965. Zij is de moeder van de dochter en de zoon.

4.De omvang van het geschil

4.1
In eerste aanleg heeft [naam1] verzocht een bewind in te stellen over de goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren, omdat [verzoekster] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die aan [verzoekster] toebehoren of zullen toebehoren onder toezicht gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en de bewindvoerder als zodanig benoemd.
4.3
[verzoekster] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van [naam1] tot het instellen van een bewind alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
[naam1] voert verweer. [naam1] vraagt het hof om [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De procedure in eerste aanleg
5.1
[verzoekster] voert allereerst aan dat zij in eerste aanleg niet is gehoord, zodat het bewind alleen om die reden al niet had kunnen worden uitgesproken. De kantonrechter is nu enkel uitgegaan van de door [naam1] aangeleverde informatie en heeft geen hoor en wederhoor toegepast.
5.2
In de bestreden beschikking is te lezen dat na de ontvangst van het verzoek tot bewind van [naam1] een gerechtsjurist met [verzoekster] heeft gesproken. Op basis van de stukken en dit gesprek heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoekster] wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, zodat een bewind noodzakelijk is.
Verder is in de bestreden beschikking te lezen dat de kantonrechter [verzoekster] niet heeft gehoord, omdat uit de stukken voldoende bleek dat het bewind zo spoedig mogelijk moest worden uitgesproken en dat de kantonrechter [verzoekster] nog zal horen op een nader te bepalen datum en tijdstip. Dat is gebeurd op 12 maart 2024 (vier weken nadat [verzoekster] hoger beroep had ingesteld en nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep al lang was verstreken), waarna de kantonrechter aan [verzoekster] schriftelijk heeft laten weten dat het bewind in stand blijft.
5.3
Het hier toepasselijke artikel 800 lid 1 Rv bepaalt dat belanghebbenden worden opgeroepen voor de behandeling en door deze oproeping in de gelegenheid moeten worden gesteld hun standpunt kenbaar te maken. In artikel 1.4.2. van het Landelijk procesreglement voor verzoekschriften bij de rechtbanken, kanton, inzake curatele, bewind en
Mentorschap staat:
“De kantonrechter kan het verzoek op een mondelinge behandeling behandelen, het verzoek behandelen tijdens een huisbezoek aan de betrokkene of het verzoek
direct schriftelijk afdoen. Ook kan een daartoe aangewezen gerechtsjurist of andere medewerker van de rechtbank het verzoek bespreken met belanghebbende(n) ter voorbereiding op de beslissing van de kantonrechter.”
5.4.
In dit geval heeft een gerechtsjurist het verzoek met [verzoekster] besproken. Vervolgens heeft geen mondelinge behandeling bij de kantonrechter plaatsgehad en is [verzoekster] niet voor het geven van de beschikking gehoord door de kantonrechter, maar pas vier maanden later. Het hof zal in het midden laten of deze handelwijze in strijd is met artikel 800 lid 1 Rv. Het hof is immers van oordeel dat het verzuim van de kantonrechter om [verzoekster] te horen dan wel in elk geval behoorlijk op te roepen voor een mondelinge behandeling door de rechter in hoger beroep is hersteld, doordat [verzoekster] niet alleen een verzoek in hoger beroep heeft ingediend met haar bezwaren tegen de bestreden beschikking, maar ook is opgeroepen voor de mondelinge behandeling en in de gelegenheid is gesteld om haar mening en standpunten naar voren te brengen. [verzoekster] heeft van deze mogelijkheid ook gebruikt gemaakt. Daarmee is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
Inhoudelijk
5.5
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.6
[naam1] heeft aan haar verzoek uitsluitend ten grondslag heeft gelegd dat [verzoekster] niet in staat zou zijn ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand. De achtergrond van dit verzoek is dat de woonvorm waar [verzoekster] woont een vorm van financieel beheer verwacht (productie 2 bij het verweerschrift in hoger beroep) en het traject bij Stadsgeldbeheer is gestopt, volgens [naam1] als gevolg van oplopende schulden.
5.7
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat niet is gebleken van een noodzaak tot het instellen van een bewind over de goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren. Het hof zal het verzoek van [naam1] daarom alsnog afwijzen. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
5.8
Vast staat dat [verzoekster] al langere tijd op vrijwillige basis hulp krijgt bij het beheer van haar vermogen en dat er nog nooit een bewind is ingesteld over haar goederen. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van dusdanige omstandigheden dat nu wél een bewind moet worden ingesteld. [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat Stadsgeldbeheer in 2023 niet is gestopt omdat de schulden opliepen, maar juist omdat [verzoekster] géén schulden meer had, waardoor Stadsgeldbeheer geen doelen had om aan te werken. De enige schulden van [verzoekster] bestonden uit door het Openbaar Ministerie opgelegde strafbeschikkingen, maar in de brief van 6 mei 2024 (productie 7 bij journaalbericht van 14 augustus 2024) is te lezen dat deze schulden zijn kwijtgescholden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder verder verklaard dat er na het stoppen van de hulpverlening door Stadsgeldbeheer geen schulden zijn ontstaan en dat van verkwisting niet is gebleken. Bovendien blijkt uit de door [verzoekster] overgelegde specificaties van haar bankrekening (productie 6 bij journaalbericht van 14 augustus 2024) dat het saldo van [verzoekster] stabiel en positief is.
Het hof is verder van oordeel dat er voldoende financiële waarborgen zijn ingebouwd dat [verzoekster] haar vaste lasten voldoet, doordat de huur en de premie ziektekostenverzekering al worden betaald voordat [verzoekster] (het restant van) haar uitkering ontvangt. Daarbij oordeelt het hof van belang dat de vertegenwoordiger van [naam1] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat de woonvorm van [verzoekster] enige vorm van financieel beheer verlangt, maar dat een bewind niet verplicht is om daar te mogen blijven wonen. Tot slot overweegt het hof dat [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard nog steeds open te staan voor vrijwillige (schuld)hulpverlening.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna te melden.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren. Dat betekent dat iedere partijen de eigen proceskosten moet betalen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 14 november 2023, en, opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van [naam1] tot het instellen van een bewind over de goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H. Phaff en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 10 september 2024 door mr. Kuijpers uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.