ECLI:NL:GHARL:2024:5698

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
21-005226-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaardere straf voor uitgaansgeweld met poging tot doodslag in Arnhem

Op 2 september 2023 vond in Arnhem een gewelddadig voorval plaats waarbij een groep van zeven mannen twee toevallige voorbijgangers aanviel. De verdachten, een 22-jarige en een 21-jarige man, werden in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag en openlijk geweld. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank, maar legde zwaardere straffen op: 36 maanden gevangenisstraf voor de 22-jarige man, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en 30 maanden voor de 21-jarige man, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Beide mannen moeten zich na hun detentie drie jaar lang onder toezicht van de reclassering laten behandelen. De schadevergoeding aan de slachtoffers is vastgesteld op ongeveer duizend euro aan materiële schade en € 5.000,- aan smartengeld. Het hof oordeelde dat de verdachten met hun gewelddadige gedrag een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben aanvaard, wat leidde tot de zwaardere strafoplegging. De rechtbank had eerder lagere straffen opgelegd, maar het hof vond dat de ernst van het geweld en de impact op de samenleving een zwaardere straf vereisten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005226-23
Uitspraak d.d.: 9 september 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 31 januari 2024 met parketnummer 05-221176-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 2002,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. P.P.E. Buchele, naar voren is gebracht.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. H.O. den Otter, advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 1] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 31 januari 2024, de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van een poging tot doodslag en het onder 2 tenlastegelegde openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een begeleidingstraject, behandeling voor alcoholproblematiek, een alcoholverbod en middelencontrole en een contactverbod.
Voorts is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.153,87 aan materiële en € 2.500 aan immateriële schade, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij
[benadeelde 2] is niet ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis bevestigen met aanvulling van de gronden.
Verder komt het hof ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering benadeelde partij [benadeelde 1] tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Aanvullende overweging ten aanzien van het bewijs

Het hof vervangt de alinea op pagina 7 van het vonnis beginnende met “Het is een feit van algemene bekendheid…” door:
Het hof is van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en in het bijzonder gelet op de aard en intensiteit van de trappen en stompen richting het hoofd – een kwetsbaar onderdeel van het lichaam – willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde 1] zou komen te overlijden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte meermalen met kracht met zijn geschoeide voet naar het hoofd van het slachtoffer trapte, terwijl het slachtoffer op de grond lag en ook klappen en trappen van mededaders kreeg waartegen hij zich ook nog moest verweren. Op de camerabeelden die ook ter zitting zijn afgespeeld is te zien dat het slachtoffer nauwelijks lukt om zijn hoofd met zijn armen te beschermen tegen het ononderbroken geweld tegen zijn hoofd. Te zien is dat verdachte niet alleen 12 keer stampt op het hoofd maar ook meermalen met de vuist slaat tegen het hoofd van het slachtoffer. Vrijwel al het geweld dat verdachte tegen [benadeelde 1] uitoefent is zichtbaar gericht op het hoofd van [benadeelde 1] . Dat verdachte de trappen op het hoofd van het slachtoffer snel achtereenvolgens uitvoerde, grotendeels met stampende bewegingen, dat hij halverwege de geweldsexplosie steunde op zijn mededaders om vervolgens opnieuw tegen het hoofd te kunnen schoppen, dat hij op enig moment zelfs met beide voeten op het hoofd van het slachtoffer stond en tegen het einde van de mishandeling zelfs zijn mededaders wegstuurde om de ruimte te krijgen om nogmaals te kunnen trappen tegen het hoofd van het slachtoffer, maakt dat het hof van oordeel is dat deze handelingen met kracht zijn uitgevoerd.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals de dood of zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen om een reële niet onwaarschijnlijke kans.
De mate en intensiteit van het geweld gericht op en richting het hoofd van de weerloos op de grond liggende [benadeelde 1] maakt dat het hof van oordeel is dat een reële, niet onwaarschijnlijke kans bestond dat hij zodanig ernstig gewond zou raken dat hij daaraan zou komen te overlijden. Verdachte heeft op de hiervoor beschreven wijze een groot aantal trappen en stompen tegen het hoofd van het slachtoffer gegeven, welke geweldshandelingen hadden kunnen resulteren in een fatale afloop. [1] Het handelen van verdachte, te weten het meermalen met kracht schoppen en trappen tegen het hoofd en het staan op het hoofd, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het overlijden van het slachtoffer dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg daadwerkelijk heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Het opzet van verdachte is dan ook minst genomen in voorwaardelijke zin op die fatale afloop gericht geweest.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte voor de duur van 3 jaren een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat hij geen contact mag opnemen met de slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en een locatieverbod voor het centrum van [plaats] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, hij jong is, het letsel van de slachtoffers relatief beperkt is gebleven, verdachte spijt heeft betuigd, hij om mediation heeft verzocht, sprake is van eendaadse samenloop en in vergelijkbare zaken lagere straffen zijn opgelegd. De straf dient lager uit te vallen dan is opgelegd door de rechtbank, in ieder geval met een hoger voorwaardelijk strafdeel. De beslissing van de rechtbank over de bijzondere voorwaarden kan in stand worden gelaten.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met vijf anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Toen verdachte met een aantal anderen over het fietspad aan de [straatnaam] in [plaats] liep, kwam hen eerst een fietser tegemoet. Verdachte ging dicht met zijn gezicht voor het gezicht van de fietser staan en werd vrijwel direct agressief. Uiteindelijk heeft verdachte deze fietser enkel geduwd, maar toen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op enig moment voorbij liepen en probeerden de groep van verdachte tot kalmte te manen, ontaardde dit vrijwel direct in een vechtpartij vanuit de groep van verdachte die niet anders kan worden omschreven dan als een geweldsexplosie. Verdachte speelde hierbij een initiërende en grote rol. Verdachte heeft zeer vaak tegen het hoofd van [benadeelde 1] getrapt en ook meermalen tegen het hoofd van [benadeelde 1] geslagen. Het absolute dieptepunt van het handelen van verdachte is dat hij op enig moment zelfs met twee geschoeide voeten op het hoofd van [benadeelde 1] is gaan staan. Op geen enkel moment is op de camerabeelden te zien dat verdachte zich inhield. Zelfs toen iedereen gestopt was met het geweld en verdachte anderen had weggeduwd, vond hij het nodig om nog twee trappen op het hoofd van [benadeelde 1] te geven. Verdachte zocht vrijwel steeds zichtbaar naar ruimte om het slachtoffer zo goed en zo hard mogelijk te raken. Verdachte wist van geen ophouden en is pas gestopt toen de politie ter plaatse kwam. Het geweld dat verdachte heeft toegepast, is ronduit schokkend.
Verdachte heeft ter zitting van het hof slechts invoelbare emotie getoond toen zijn verleden en zijn vlucht op jonge leeftijd naar Nederland en de mishandelingen die hij tijdens die vlucht heeft moeten ondergaan, werden benoemd. Die emotie ontbrak echter telkens wanneer verdachte ter zitting zei spijt te hebben van wat hij had gedaan. Die door verdachte ter zitting betoonde spijt kwam op het hof niet werkelijk doorleefd over, ook al omdat verdachte geen enkele verantwoordelijk nam voor zijn handelen. Verdachte hield stug vol dat hij zich helemaal niets meer herinnert omdat hij zo dronken was. Het lijkt het hof zinvol dat er een kader zal zijn waarbinnen aandacht zal zijn voor de persoon en eventuele persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Het hof zal daarmee rekening houden bij het bepalen van de strafmodaliteit.
Dit soort uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op de samenleving. Dit gedrag creëert angst bij mensen die gezellig een avondje uitgaan en het weerhoudt mensen ervan om anderen te hulp te schieten als ze worden belaagd. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie neemt hierdoor steeds groter vormen aan. Uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al veel dodelijke slachtoffers veroorzaakt. Verdachte mag zich gelukkig prijzen dat in dit geval het daadwerkelijke letsel van het [benadeelde 1] betrekkelijk beperkt is gebleven, want gelet op de mate van geweld had hij ook dood kunnen zijn.
Het mag duidelijk zijn dat het hof van mening is dat een zwaardere straf dan is opgelegd door de rechtbank, en dus niet een minder zware straf zoals bepleit door de raadsvrouw, in dit geval geboden is. Bij de vraag hoeveel zwaarder de op te leggen straf zou moeten zijn en of er een klein of groot deel voorwaardelijk moet worden opgelegd, spelen de volgende omstandigheden een rol. Uit het meest recente reclasseringsadvies van 7 augustus 2024 komt naar voren dat verdachte goed functioneert in de penitentiaire inrichting, hij gedurende zijn detentieperiode de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden heeft afgerond maar ook dat zijn alcoholgebruik en sociale netwerk risicoverhogende factoren zijn. De reclassering adviseert een meldplicht, een alcoholverbod met middelencontrole en een contactverbod met beide slachtoffers en een locatieverbod voor het centrum van [plaats] .
Verdachte is niet eerder veroordeeld, zodat de justitiële documentatie niet in straf verhogende zin meeweegt.
Bij de strafoplegging heeft het hof de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, alsook de straffen die rechters in vergelijkbare gevallen opleggen en de eendaadse samenloop van de beide feiten. Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, die voor het hof in het bijzonder de reden zijn om over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht ruimschoots overstijgt geboden is.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden is. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd in het meest recente reclasseringsrapport en ook ter speciale en generale preventie de bijzondere voorwaarden die door de rechtbank zijn opgelegd en die passen bij de gesignaleerde alcoholproblematiek en de mogelijk aanwezige persoonlijkheidsproblematiek die wellicht in relatie staat tot het kennelijke impulsieve exploderende geweld dat verdachte heeft gebruikt.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding voor het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor de binnenstad van [plaats] . De slachtoffers hebben er in hoger beroep niet om gevraagd en de dadelijke uitvoerbaarheid kan naar het oordeel van het hof in dit geval niet worden uitgesproken. Het hof ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.441,47, bestaande uit € 1.441,47 aan materiële en € 5.000,- aan immateriële schade . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.653,87, bestaande uit € 1.153,87 aan materiële en € 2.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de oorspronkelijke vordering gehandhaafd. Het hof heeft dus in hoger beroep te oordelen over de oorspronkelijk gevorderde schadevergoeding.
Door de advocaat van de benadeelde partij is bepleit dat de vordering immateriële schade onderbouwd is met vergelijkbare jurisprudentie, sprake was van een geweldsexplosie en de benadeelde partij nog altijd last heeft, nu hij naar de oogarts is moeten gaan en bij de tandarts een spalkje opnieuw heeft moeten plaatsen. De gevorderde inkomstenderving van
€ 278,69 kan wel worden toegewezen, nu deze inkomstenderving blijkt uit de door de benadeelde partij overlegde salarisspecificaties.
Beoordeling vordering
De advocaat-generaal heeft gevorderd om het materiële deel van de vordering toe te wijzen conform de rechtbank. Het immateriële deel van de vordering dient geheel toegewezen te worden, ook omdat het slachtoffer de videobeelden van het op hem toegepaste geweld meermaals heeft moeten zien.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om de beslissing van de rechtbank over te nemen in hoger beroep. Een hogere immateriële schade toewijzen zou niet passend zijn, omdat de door de advocaat van de benadeelde partij aangedragen jurisprudentie niet vergelijkbaar is met het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en rekening gehouden dient te worden met het beperkte letsel van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof als volgt. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevraagd voor de beschadigde kleding (€ 472,99), tandartskosten
(€ 117,32), oogdruppels (€ 44,84), ambulancekosten (€ 499,91), reiskosten (€ 18,81) en inkomstenderving (€ 278,68), voor een totaal van € 1.441,47.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde inkomstenderving (€ 278,69) niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft gesteld dat de uren die in september niet zijn gewerkt in oktober zijn verrekend en het verschil in salaris tussen de maanden oktober en november 2023 als materiële schade opgevoerd. Het hof ziet de gestelde schade niet terug in de bij de vordering gevoegde salarisspecificaties. In de salarisspecificatie van oktober 2023 staat een post “Verm. salaris (Uit wachtdag uren)”, maar het bedrag van deze post (€ 127,82) is lager dan de gevorderde schade. Verder blijkt uit de salarisspecificatie niet dat dit gaat om uren die in september niet zijn gewerkt, nu de salarisspecificatie ziet op de periode van 1 oktober 2023 tot en met
31 oktober 2023. Dat het salaris in oktober 2023 lager was dan het salaris in november 2023. ziet het hof, maar dat dit het gevolg is van niet gewerkte uren als rechtstreeks gevolg van het tenlastegelegde, blijkt naar het oordeel van het hof onvoldoende uit de onderbouwing die de benadeelde partij heeft gegeven. Het hof zal de benadeelde partij op dit punt dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De overige materiële posten zijn niet betwist en naar het oordeel van het hof als gevolg van het bewezenverklaarde voldoende onderbouwd en aannemelijk. De materiële vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.153,87. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente:
- 2 september 2023 over een bedrag van € 472,99 ter zake van beschadigde kleding;
- 12 september 2023 over een bedrag van € 117,32 ter zake van tandartskosten;
- 30 oktober 2023 over een bedrag van € 44,84 ter zake van oogdruppels;
- 3 november 2023 over een bedrag van € 499,91 ter zake van ambulancekosten;
- 11 januari 2024 over een bedrag van € 18,81 ter zake van reiskosten
Gelet op de verklaring van de benadeelde partij, de onderbouwing van de vordering en het ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep besprokene stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meer categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door het groepsgeweld heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van meerdere huidbeschadigingen, meerdere bloeduitstortingen, letsel aan het rechteroog met zwelling en bloeduitstortingen in de oogkas, een kneuzing van het netvlies (Berlin’s oedeem), een geringe bloeding in de oogbol met prikkeling van de voorste oogkamer en gedeeltelijk losraken van de spalk in de onderkaak. Verder is de benadeelde ook op andere wijze in de persoon aangetast, hetgeen het hof afleidt uit de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, waaronder de omstandigheid dat hij meermalen naar de praktijkondersteuner van de huisarts heeft gemoeten om over de gevolgen van het voorval te spreken. [benadeelde 1] is het slachtoffer geworden van extreem geweld, hij heeft dit geweld meerdere malen terug moeten zien als videomateriaal en hij ondervindt de gevolgen van het op hem uitgeoefende geweld nog tot op de dag vandaag. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
Het hof maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal, rekening houdend met de bedragen aan smartengeld die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, de gevorderde immateriële schade, anders dan de rechtbank, wel volledig toewijzen, derhalve tot een bedrag van € 5.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke vanaf
2 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Groepsaansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk
aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken. Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (Hoge Raad 3 november 2020, ECLl:NL:HR:2020:1726).
Dat het hof niet precies kan vaststellen wie van de verdachten de bij de benadeelde partij
ontstane schade heeft veroorzaakt, staat in het onderhavige geval niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg. Ten aanzien van verdachte is immers bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan delicten waarbij hij en de medeverdachten verantwoordelijk én aansprakelijk zijn voor het geheel van het door hen samen gepleegde geweld en de gevolgen daarvan. Verdachte is op grond van deze groepsaansprakelijkheid tot vergoeding van de hiervoor genoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Het hof overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele
schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te
betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade al hebben vergoed.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
- verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering [locatie] op het adres [adres] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden;
- verdachte zich laat behandelen door een zorgverlener in de vorm van een begeleidingstraject, te bepalen door de reclassering, indien dit gedurende het toezicht noodzakelijk blijkt. De begeleiding start zo snel mogelijk. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
- verdachte zich laat behandelen voor zijn alcoholproblematiek door een zorgverlener, aan te wijzen door de reclassering, als en zolang de reclassering dat nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.153,87 (zesduizend honderddrieënvijftig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 1.153,87 (duizend honderddrieënvijftig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.153,87 (zesduizend honderddrieënvijftig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 1.153,87 (duizend honderddrieënvijftig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op:
Materieel
- 2 september 2023 over een bedrag van € 472,99 ter zake van Beschadigde kleding;
- 12 september 2023 over een bedrag van € 117,32 ter zake van Tandartskosten;
- 30 oktober 2023 over een bedrag van € 44,84 ter zake van Oogdruppels;
- 3 november 2023 over een bedrag van € 499,91 ter zake van Ambulancekosten;
- 11 januari 2024 over een bedrag van € 18,81 ter zake van Reiskosten
Immaterieel
- 2 september 2023 over de immateriële schade ten bedrage van € 5.000,-
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.D.J. Visschers, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. C.H. Zuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Salvino, griffier,
en op 9 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Een schriftelijk bescheid, te weten een Forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI over slachtoffer [benadeelde 1] , d.d. 29 december 2023, p. 9.