ECLI:NL:GHARL:2024:5660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
200.345.018/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering van beslagverlof in een geschil over een koopovereenkomst en financieringsvoorbehoud

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een verzoek tot conservatoir beslag. De appellant, een verkoper, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, die op 7 juni 2024 zijn verzoek tot beslagverlof had afgewezen. De appellant stelde dat de koper, de geïntimeerde, een contractuele boete aan hem verschuldigd was omdat de koper zich op een financieringsvoorbehoud had beroepen, waardoor de overdracht van de woning niet doorging. De voorzieningenrechter had echter geoordeeld dat er geen gegrondheid was voor de vordering van de appellant, wat leidde tot de afwijzing van het beslagverlof.

In het hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de beschikking van de voorzieningenrechter vernietigd moest worden en dat hem alsnog verlof tot het leggen van beslag verleend moest worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet summierlijk gebleken was van de deugdelijkheid van de vordering van de appellant. Het hof heeft zich aangesloten bij het oordeel van de voorzieningenrechter en vastgesteld dat de ingebrekestellingen van de appellant na de verkoop van de woning aan een derde waren gedaan, waardoor deze geen effect meer sorteerden. Het hof concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat de geïntimeerde de contractuele boete verschuldigd was.

Het hof heeft ook het beroep van de appellant op dwaling verworpen, omdat hij zelf had ingestemd met de verlenging van de termijn voor het financieringsvoorbehoud. De belangen van de appellant bij het verlenen van beslagverlof waren niet voldoende om het verzoek alsnog toe te wijzen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd, zonder kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.018
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 315847
beschikking van 5 september 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
hierna: [geïntimeerde]
niet opgeroepen om te verschijnen bij het hof

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] is bij beroepschrift, met bijlagen, binnengekomen bij de griffie van het hof op 22 augustus 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 juni 2024 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de voorzieningenrechter), waarbij zijn verzoek tot conservatoir beslagverlof is afgewezen.
1.2.
Bij het beroepschrift heeft [appellant] gronden van het hoger beroep aangevoerd en geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en hem alsnog verlof zal verlenen tot het leggen van het (hierna nader te omschrijven) conservatoir beslag ten laste van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad.
1.3.
Het hof ziet geen aanleiding om [geïntimeerde] te horen over het gedane verzoek.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] als verkoper en [geïntimeerde] als koper hebben een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de woning van [appellant] . Tot overdracht van de woning is het uiteindelijk niet gekomen, omdat [geïntimeerde] zich op een financieringsvoorbehoud heeft beroepen. Volgens [appellant] is [geïntimeerde] een contractuele boete aan hem verschuldigd, omdat [geïntimeerde] tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst. Daarnaast vindt [appellant] dat [geïntimeerde] schadeplichtig jegens hem is op grond van onrechtmatige daad.
2.2.
Om verhaal van zijn vordering veilig te stellen heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van [geïntimeerde] .
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat na summierlijk onderzoek niet is gebleken van de gegrondheid van de vordering van [appellant] . De bedoeling van het hoger beroep is dat de beschikking van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en dat [appellant] alsnog verlof wordt verleend tot het leggen van beslag.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigen, zodat aan [appellant] geen verlof zal worden verleend voor het leggen van conservatoir beslag.
Feiten en omstandigheden
3.2.
Tussen partijen is een koopovereenkomst tot stand gekomen voor de verkoop van de woning van [appellant] . In de koopovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de akte van levering op 1 maart 2022 wordt gepasseerd en dat [geïntimeerde] ook op die datum een bankgarantie stelt of een waarborgsom stort tot zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. In (artikel 15 van) de koopovereenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen, die erop neerkomt dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst kan ontbinden als hij uiterlijk op 15 februari 2022 voor de financiering van de woning geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening heeft verkregen (hierna: het financieringsvoorbehoud). In artikel 11.2. van de koopovereenkomst is daarnaast een boetebepaling opgenomen met de volgende inhoud: ‘
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstondopeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsomverbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding (…).’
3.3.
Nadat partijen meermaals zijn overeengekomen de termijn van het financieringsvoorbehoud te verlengen, liep die termijn voor het laatst af op 28 maart 2022. Ook de datum van de overdracht en de datum voor het stellen van zekerheid zijn tot die datum uitgesteld. Op 28 maart 2022 heeft de makelaar van [geïntimeerde] per e-mail aan de makelaar van [appellant] bericht dat [geïntimeerde] gebruik maakt van het financieringsvoorbehoud. Bij dat bericht is een brief van ING gevoegd, waarin is vermeld dat ING de hypotheekaanvraag van [geïntimeerde] (van 18 februari 2022) niet honoreert.
3.4.
[appellant] heeft bij brief van 29 maart 2022 (onder meer) aangegeven dat hij nog steeds bereid is zijn huis aan [geïntimeerde] te verkopen als [geïntimeerde] een adequate financiering kan treffen bij de Volksbank, mits [geïntimeerde] hem op de hoogte houdt en binnen één week alle documentatie overlegt over de afwijzing door de ING Bank.
3.5.
Uiteindelijk heeft [appellant] zijn woning verkocht en op 16 mei 2022 geleverd aan een derde. [appellant] heeft [geïntimeerde] daarna bij brief van 31 augustus 2022 gesommeerd tot het aanleveren van informatie over zijn financieringsaanvraag bij ING en later bij brief van 30 september 2022 gesommeerd zijn aansprakelijkheid voor niet-nakoming van de overeenkomst te erkennen.
3.6.
[geïntimeerde] heeft [appellant] geen nadere informatie verstrekt over zijn financieringsaanvraag. [appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en onder meer gevorderd de tussen partijen overeengekomen verlengingen van het financieringsvoorbehoud te vernietigen op grond van dwaling en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete van € 177.500. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 64.600.
3.7.
Bij vonnis van 20 december 2023 heeft de rechtbank de vordering tot betaling van de contractuele boete toegewezen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat [geïntimeerde] geen rechtsgeldig beroep heeft gedaan op het financieringsvoorbehoud, omdat hij geen goed onderbouwde schriftelijke afwijzing van een geldverstrekkende instelling heeft toegezonden zoals dat volgens de koopovereenkomst was vereist. Vervolgens overweegt de rechtbank dat [appellant] met de brieven van 31 augustus 2022 en 30 september 2022 heeft voldaan aan het vereiste van ingebrekestelling zoals bedoeld in de koopovereenkomst, zodat [geïntimeerde] de boete verschuldigd is. Dat vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.8.
[geïntimeerde] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis en heeft een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij voorraad van het vonnis ingediend (die procedure is bij dit hof bekend onder zaaknummer [zaaknummer] ). Het hof heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij arrest van 23 april 2024 toegewezen, omdat het vonnis van de rechtbank een kennelijke misslag bevat. De rechtbank ging ervan uit dat de woning van [appellant] pas in mei 2023 aan een derde was geleverd. De woning van [appellant] was echter al in mei 2022 aan een derde overgedragen, dus vóór de ingebrekestellingen van 31 augustus 2022 en 30 september 2022. Daardoor zijn de door de rechtbank genoemde ingebrekestellingen niet geldig en had de rechtbank niet tot de conclusie kunnen komen dat [geïntimeerde] de contractuele boete aan [appellant] verschuldigd is, aldus het hof.
Juridisch kader
3.9.
Op een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag wordt ingevolge artikel 700 lid 2 Rv beslist na summier onderzoek. Dat onderzoek vereist dat op grond van de stellingen van verzoeker en hetgeen deze ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, summierlijk moet blijken van de deugdelijkheid van de vordering tot verzekering waarvan het beslag strekt. Het voorgaande brengt niet mee dat het hof bij de beoordeling van het verzoek om beslagverlof een voorlopig oordeel moet geven over de gegrondheid van de vordering. In het kader van het summiere onderzoek dient het hof een belangenafweging te maken aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij het gaat om een (summiere) afweging van de wederzijdse belangen van de betrokken partijen. Tevens dient het verlofverzoek te worden getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De beoordeling door het hof
3.10.
Volgens [appellant] heeft hij [geïntimeerde] al bij brief van 17 april 2022 in gebreke gesteld. In die brief heeft [appellant] onder meer geschreven:
‘Om samen nog verder te gaan, vind ik het belangrijk dat je mij binnen één week alle stukken van de afwijzing van de financieringsaanvraag bij de ING bank verstrekt. Ik verwijs je naar de getekende koopovereenkomst. Ik stel je hiervoor aansprakelijk.’[geïntimeerde] is daarmee in gebreke gesteld voordat de overdracht van de woning aan een derde plaatsvond, zodat [geïntimeerde] de contractuele boete verschuldigd is, aldus [appellant] . Bovendien staat de verkoop van de woning aan de derde volgens [appellant] los van de contractuele verplichting van [geïntimeerde] om zijn beroep op het financieringsvoorbehoud voldoende gedocumenteerd te onderbouwen. En hoewel de rechtbank het beroep van [appellant] op dwaling heeft afgewezen, heeft hij ook op andere gronden (zoals onrechtmatige daad) recht op vergoeding van zijn schade. Tot slot brengt de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank niet mee dat het verzoek tot het verlenen van verlof voor conservatoir beslag moet worden afgewezen. Daarvoor geldt een andere toets, aldus nog steeds [appellant] .
3.11.
Naar het oordeel van het hof is niet summierlijk gebleken van de deugdelijkheid van de vordering waarvoor [appellant] verlof tot het leggen van conservatoir beslag heeft verzocht. Het hof sluit zich allereerst aan bij het oordeel van dit hof in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij voorraad, dat de ingebrekestellingen van 31 augustus 2022 en 30 september 2022 dateren van na het moment waarop [appellant] de woning aan een derde heeft verkocht en daarom geen effect meer sorteren. Op grond daarvan kan dus niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] de contractuele boete aan [appellant] verschuldigd is geraakt. Het door [appellant] overgelegde bericht van 17 april 2022 maakt dat niet anders. Het hof leest in dat bericht, ook in samenhang met de brief van 29 maart 2022, geen duidelijke ingebrekestelling, maar alleen het verzoek om nadere informatie over de afwijzing van de financieringsaanvraag door de ING Bank. Dat dit de opmaat vormt tot ontbinding van de koopovereenkomst vanwege toerekenbare tekortkoming blijkt daar niet uit. Daar komt nog bij dat onduidelijk is of, en zo ja wanneer, ontbinding door [appellant] heeft plaatsgevonden, terwijl ook dat van belang is voor de beoordeling van de boetevordering (zo wordt in artikel 11.1 van de koopovereenkomst gerefereerd aan ontbinding ‘door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij’). Het hof ziet daarnaast niet in welk belang [appellant] nog heeft bij zijn bezwaren over de informatie- en documentatieplicht van [geïntimeerde] nu hij (na de overdracht van zijn woning aan een derde) zijn eigen verplichting om de woning aan [geïntimeerde] te leveren niet meer kan nakomen. Voor het hof is in het kader van dit hoger beroep dan ook niet summierlijk gebleken dat met de brief van 17 april 2022 erbij, het feitencomplex de vorderingen van [appellant] alsnog kan dragen.
3.12.
[appellant] heeft zich verder beroepen op dwaling, ten gevolge waarvan de overeengekomen verlengingen van de termijn voor het financieringsvoorbehoud moeten worden vernietigd. Dit beroep is door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelt daarover dat [appellant] onvoldoende concreet heeft gemaakt bij welke voorstelling van zaken hij niet vier keer zou hebben ingestemd met de verlenging van die termijn. Het hof sluit zich daarbij aan. [appellant] heeft zelf ingestemd met het uitstel van de termijn, uiteindelijk zelfs tot de afgesproken datum van de levering van de woning. Daarmee heeft hijzelf het risico genomen dat [geïntimeerde] zich op het laatste moment op het financieringsvoorbehoud zou beroepen. Dat [geïntimeerde] daarmee of op een andere wijze niettemin onrechtmatig heeft gehandeld zodat hij schadeplichtig is jegens [appellant] , is niet summierlijk gebleken.
3.13.
De belangen die [appellant] (verder nog) aanvoert bij de verlening van verlof voor het leggen van conservatoir beslag leiden er niet toe dat het beslagverlof alsnog moet worden verleend.
De conclusie
3.14.
Het hoger beroep slaagt niet. De beschikking van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 7 juni 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. Wattel, G.R. den Dekker en C. Bakker, en is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2024.